Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft schriftelijk gereageerd op het hiervoor bedoelde verzoek om vergoeding van immateriële schade en zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
2.Uitgangspunten in cassatie
De Inspecteur stelt zich daarentegen op het standpunt dat de prestaties van belanghebbende niet kunnen worden aangemerkt als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening in de hiervoor bedoelde zin, omdat het strandpaviljoen niet een sportaccommodatie is. Daarom is volgens de Inspecteur het verlaagde tarief niet van toepassing. Op die grond heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen opgelegd.
3.De oordelen van het Hof
Ook het evenementenstrand kan naar het oordeel van het Hof niet worden aangemerkt als een sportaccommodatie in de zin van post 14 van Bijlage III van BTW-richtlijn 2006, omdat belanghebbende niet beschikt over een exclusief aan haar ter beschikking staand parcours op dat strand, maar het gebruik plaatsvindt volgens het principe ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’. Onder die omstandigheden kan volgens het Hof niet worden gezegd dat de zaak van belanghebbende vergelijkbaar is met de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 10 augustus 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3758.
4.Beoordeling van de middelen
Volgens dit punt 14 mogen de lidstaten het recht gebruik te maken van sportaccommodaties onder een verlaagd tarief brengen. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat deze regeling betrekking heeft op het recht accommodaties te gebruiken die voor sportbeoefening en lichamelijke opvoeding zijn bestemd, en die ook worden gebruikt met dat doel voor ogen. Daarbij moet, aldus het Hof van Justitie, in het bijzonder in aanmerking worden genomen dat het begrip ‘gebruik (…) van sportaccommodaties’ verband houdt met diensten inzake de beoefening van sport en met lichamelijke opvoeding, en dat dergelijke diensten voor de heffing van omzetbelasting zo veel mogelijk als één geheel moeten worden beschouwd. [2]
5.Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure
6.Proceskosten
Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 22/04594 en 22/04595 zowel in de cassatieprocedure als in hoger beroep met elkaar samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.