In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de jaren 2013 tot en met 2016, die door de Inspecteur waren opgelegd. De belanghebbende, vertegenwoordigd door J.F. Karamat-Ali, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 1 november 2022. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de door belanghebbende aangeboden dienstverlening, die verband houdt met sportbeoefening, valt onder het verlaagde btw-tarief zoals vastgelegd in de Wet op de omzetbelasting 1968. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld over de verzoeken van belanghebbende tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn van niet meer dan zes maanden, en heeft een schadevergoeding van € 500 toegekend aan belanghebbende. De Staatssecretaris van Financiën is veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, en de Inspecteur is ook veroordeeld tot vergoeding van kosten in de procedure voor het Hof. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 17 januari 2025.