ECLI:NL:HR:2025:90
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over parkeerbelasting en onmiddellijk laden en lossen door een pakketbezorger
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de parkeerbelasting die is opgelegd aan het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 15 februari 2024, waarin het Hof oordeelde over twee naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting die aan de belanghebbende, een pakketbezorger, waren opgelegd. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen deze naheffingsaanslagen, die waren opgelegd omdat een busje van de belanghebbende op twee verschillende data was stilgestaan op een parkeerplaats waar parkeerbelasting verschuldigd was, zonder dat deze belasting was voldaan.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest de vraag behandeld of er op de betreffende momenten sprake was van 'parkeren' of van 'onmiddellijk laden en lossen', zoals bedoeld in de gemeentelijke verordening en de Gemeentewet. Het Hof had geoordeeld dat de pakketten die de belanghebbende bezorgde van een zodanige omvang en gewicht waren dat zij niet of bezwaarlijk anders dan per auto konden worden gebracht. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het Hof zijn oordeel ten onrechte niet heeft gebaseerd op de feitelijke omstandigheden van het laden en lossen op de momenten van controle, maar op de algemene stellingen van de belanghebbende. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad heeft daarbij opgemerkt dat de heffingsambtenaar de stelplicht en bewijslast heeft om aan te tonen dat de parkeerbelasting verschuldigd was, terwijl de belanghebbende de stelplicht en bewijslast heeft om aan te tonen dat er sprake was van onmiddellijk laden en lossen.