ECLI:NL:GHDHA:2024:255

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
BK-23/233 en BK-23/234
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over naheffingsaanslagen parkeerbelasting voor bezorgdienst in Rotterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin de naheffingsaanslagen voor parkeerbelasting zijn vernietigd. De belanghebbende, een bezorgdienst voor groente- en fruitpakketten, had twee naheffingsaanslagen ontvangen voor het niet betalen van parkeerbelasting op 10 en 22 september 2021. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende zich bevond in een situatie van 'onmiddellijk laden en lossen', wat betekent dat er geen parkeerbelasting verschuldigd was. De Heffingsambtenaar ging in hoger beroep, waarbij de vraag centraal stond of de activiteiten van de belanghebbende daadwerkelijk onder de uitzondering voor laden en lossen vielen. Het Gerechtshof Den Haag bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de pakketten die de belanghebbende bezorgde van een zodanige omvang en gewicht waren dat deze niet anders dan per auto konden worden vervoerd. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende tijdens de parkeerincidenten bezig was met 'onmiddellijk laden en lossen', waardoor de naheffingsaanslagen onterecht waren opgelegd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de Heffingsambtenaar werd veroordeeld tot het betalen van griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummers BK-23/233 en BK-23/234

Uitspraak van 15 februari 2024

in het geding tussen:

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
en

[X] te [Z] , belanghebbende,

op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 16 januari 2023, nummers ROT 22/478 en 22/479.

Procesverloop

1.1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 23 september 2021 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Rotterdam (de gemeente) opgelegd ten bedrage van € 67,06, bestaande uit € 1,76 parkeerbelasting en € 65,30 kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag.
1.1.2.
Aan belanghebbende is met dagtekening 30 september 2021 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente opgelegd ten bedrage van € 67,86, bestaande uit € 2,56 parkeerbelasting en € 65,30 kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag.
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is tweemaal een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft als volgt beslist:
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraken;
- vernietigt de naheffingsaanslagen van 10 en 22 september 2021;
- bepaalt dat verweerder in beide zaken het griffierecht van € 100,- aan eiseres vergoedt.”
1.4.
De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 16 januari 2024. De Heffingsambtenaar is verschenen. Belanghebbende is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Belanghebbende is bij aangetekend verzonden brief van 8 december 2023 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling op 16 januari 2024 om 11:00 uur te Den Haag. Uit informatie van Track & Trace van PostNL blijkt dat deze uitnodiging op 9 december 2023 om 18:20 uur is afgeleverd op het bij het Hof bekende adres van belanghebbende, [postadres] . Omdat belanghebbende tijdig en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd, heeft het Hof de zaak op de zitting behandeld en nadien het onderzoek ter zitting gesloten. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Op 10 september 2021 om 11:20 uur stond de auto van belanghebbende met kenteken [kenteken 1] stil op een parkeerplaats aan de [straat 1] te [woonplaats] . Deze locatie is aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting kan worden geparkeerd. Tijdens een controle met de scanauto op het genoemde tijdstip is geconstateerd dat er geen parkeerbelasting was voldaan.
2.2.
Op 22 september 2021 om 14:03 uur stond de auto van belanghebbende met kenteken [kenteken 2] stil op een parkeerplaats aan de [straat 2] te [woonplaats] . Deze locatie is aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting kan worden geparkeerd. Tijdens een controle met de scanauto is geconstateerd dat er geen parkeerbelasting was voldaan.
2.3.
Naar aanleiding van de onder 2.1 en 2.2 vermelde constateringen heeft de Heffingsambtenaar belanghebbende de naheffingsaanslagen opgelegd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“3. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of te dezen sprake is van ‘parkeren’ zoals verweerder betoogt, dan wel van ‘onmiddellijk laden en lossen’ zoals eiseres bepleit.
3.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres haar auto aan de [straat 1] en de [straat 2] heeft stilgezet op een parkeerplaats. Evenmin is tussen partijen in geschil dat ter zake van parkeren op die parkeerplaats parkeerbelasting is verschuldigd.
4. Bepalend is hier de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2021 van de gemeente Rotterdam (hierna: de verordening).
4.1
Op grond van artikel 1 van de verordening wordt (net als in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet ) onder “parkeren” verstaan: gedurende een aaneengesloten periode doen of laten stilstaan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
4.2
Op grond van artikel 5, aanhef en onder b, van de verordening wordt onder de naam “parkeerbelasting” geheven: een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
4.3
Wat heeft te gelden als “laden en lossen” valt te lezen uit het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 1999 (ECLI:NL:HR:1999:AA2760) zie Hoge Raad 10 juni 1975, nr. 67 757, NJ 1975/481 en Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445. In dit laatste arrest wordt onder meer overwogen:
3.3.2
Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 1999, nr. 33286, ECLI:NL:HR:1999:AA2760, BNB 1999/257, volgt dat onder “onmiddellijk laden en lossen” dient te worden verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht (vgl. HR 10 juni 1975, nr. 67 757, NJ 1975/481).
3.3.3
Indien de belanghebbende zich erop beroept dat sprake is geweest van laden en lossen, zal daarom vastgesteld moeten worden of het voertuig uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het ononderbroken verrichten van het geheel van handelingen dat redelijkerwijs noodzakelijk is om zaken als hiervoor in onderdeel 3.3.2 bedoeld ter plaatse in ontvangst te nemen en in het voertuig te brengen, dan wel uit het voertuig te halen en aan de geadresseerde af te geven.)
Volgens deze uitspraak kan nog van “direct laden en lossen” worden gesproken als het bezorgadres in de nabijheid van de parkeerplaats ligt en zolang de bezorger (ononderbroken) bezig is met het wegbrengen van de goederen uit de auto. (Zie Gerechtshof Amsterdam 1 december 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3283, Rechtbank Amsterdam van 17 mei 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:3362 en Rechtbank Amsterdam 15 juli 2020, ECLI:RBAMS:2020:3618).
Een andere lezing van de rechtspraak zou inhouden, dat het lossen voorbij is, zodra de goederen uit de auto zijn getild. Nu algemeen geaccepteerd is, dat goederen niet onbeheerd kunnen worden achtergelaten veronderstelt deze lezing, dat de ontvanger zich vooraf opstelt op de plaats waar de bezorgauto naar verwachting zal verschijnen. Dat acht de rechtbank een miskenning van de werkelijkheid.
De rechtbank acht het vragen en krijgen van een ontvangstbevestiging door de bezorger onderdeel van dit laden en lossen. Andere administratieve handelingen, betalen en gesprekken die meer inhouden dan een korte begroeting zullen in het algemeen het laden en lossen te buiten gaan.
Verweerder heeft desgevraagd gemeld, dat hij geen apart beleid – voor bijvoorbeeld de invulling van het begrip “laden en lossen” - hanteert ten aanzien van professionele bezorgdiensten.
5. Op verweerder rust de plicht feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting – zoals hier – aannemelijk te maken die voeren tot de conclusie dat sprake is van ‘parkeren’ in de zin van de Verordening. Hiertoe heeft verweerder een zogenoemd HAS-rapport overgelegd, met daarin opgenomen foto’s gemaakt door de scanauto. Op deze foto’s is volgens verweerder geen laad- of losactiviteit waar te nemen, wat maakt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de rechtspraak.
6.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat er sprake was van laden en lossen van pakketten. Daarover heeft eiseres verklaard dat haar bedrijf klantenbestellingen levert met vers biologisch groente en fruit, meestal voor een week. Hiervoor rijden busjes rond die deze pakketten rondbrengen en ook de oude pakketten weer meenemen. Eiseres stelt 10 minuten en 26 seconden te hebben stilgestaan on de [straat 1] om pakketten af te leveren en oude pakketten in te nemen op de 8e verdieping en 9 minuten en 44 seconden op de [straat 2] om daar pakketten af te leveren en oude pakketten in te nemen op de 8e en 10e verdieping. Eiseres heeft dit onderbouwd met een overzicht van de route en een overzicht van de bestellingen van die dag.
Eiseres heeft aangevoerd, dat zij met de belettering van haar auto en met een poster onder de voorruit aandacht vraagt voor het feit dat zij aan het bezorgen is en dat het rondbrengen van pakketten niet mogelijk is zonder activiteiten als aanbellen, eventueel bij de buren, het betreden van trappenhuizen of andere verkeersruimten van appartementen, het afgeven van een of meer pakketten en dat het – wegens het gevaar van diefstal of vandalisme - gedurende de tijd die dat neemt niet mogelijk is om – als signaal dat men aan het bezorgen is – de achterklep of een portier van de auto open te laten staan.
6.2
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven, dat bezorgdiensten in de praktijk parkeerkosten vermijden door – naar de rechtbank begrijpt: meestal in strijd met de verkeersregels - stil te staan op andere plaatsen dan fiscale parkeerplekken, zoals de stoep en de weg. Eiseres heeft daarover opgemerkt, dat zij het verkeer niet wil hinderen. Zij vermeldt dat het betalen van parkeergeld voor bezorgen voor haar bedrijf niet uitvoerbaar is, dit vanwege de kosten, de extra handelingen en extra tijdsduur, die dat vereist.
7. De rechtbank oordeelt als volgt.
7.1
De rechtbank ziet geen noodzaak en evenmin een basis in de regelgeving en de rechtspraak om verschil te maken tussen particulieren en professionele bezorgdiensten (zie conclusie A-G IJzerman van 30 oktober 2013, ECLI:NL:PHR:2013:1311).
7.2
De stelling van eiseres dat zij aan het laden en lossen was, strookt niet met de overgelegde foto’s uit het zogenaamde HAS-rapport van verweerder. Op de daarbij gemaakte beeldopnamen is geen laad- of losactiviteit waar te nemen. Verweerder heeft echter niet bestreden dat eiseres met de belettering van haar auto’s en een poster onder de voorruit had aangegeven aan het bezorgen te zijn en verweerder heeft evenmin bestreden, dat eiseres alle tijd dat haar auto op de fiscale parkeerplek stond heeft besteed aan het uit de auto halen van pakketten, het lopen naar de adressen waar de pakketten moesten worden afgegeven, het afleveren van de pakketten, het innemen van (de verpakking van) oude pakketten, het teruglopen naar de auto en het in de auto plaatsen van (de verpakking van) oude pakketten.
7.3
Verweerder stelt zich op het standpunt, dat de groentepakketten die eiseres bezorgde niet het door de Hoge Raad geëiste omvang en gewicht hebben en dat alleen al daarom niet gesproken kan worden van direct laden en lossen. Verweerder baseert zich overigens met name op de tijd dat de auto geparkeerd heeft gestaan. Verweerder acht het aantal adressen dat wordt bezocht kennelijk niet relevant.
7.4
De rechtbank acht aannemelijk, dat eiseres per parkeerincident meerdere pakketten met groente voor een week aan het rondbrengen was. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk groentepakket voldoet aan de eis die de Hoge Raad stelt aan “omvang en gewicht” om van laden en lossen te kunnen spreken en dat eiseres - mocht niet elk groentepakket aan de eis van omvang en gewicht voldoen - voor de bezorging van een aantal van zulke pakketten is aangewezen op de auto. Zoals voortvloeit uit het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de activiteit van eiseres gedurende de parkeertijd – zoals die is komen vast te staan door haar onweersproken stellingen - in het in de rechtspraak gehanteerde begrip “onmiddellijk laden en lossen”.
8. De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren en de bestreden uitspraken vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaken te voorzien door de naheffingsaanslagen van 10 en 22 september 2021 te vernietigen.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, waarbij het geschil zicht toespitst op de vraag of sprake is van parkeren, zoals de Heffingsambtenaar betoogt, dan wel van onmiddellijk laden en lossen, zoals belanghebbende bepleit. Niet in geschil is dat belanghebbende haar auto’s heeft stilgezet op parkeerplaatsen aan de [straat 1] en de [straat 2] . Evenmin is in geschil dat ter zake van parkeren op die parkeerplaatsen parkeerbelasting verschuldigd is.
4.2.
De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
4.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen was de heffing van parkeerbelasting in de gemeente Rotterdam gereguleerd in de gemeentelijke Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2021 (de Verordening). Volgens artikel 1 van de Verordening wordt, voor zover hier van belang, onder parkeren verstaan: “gedurende een aaneengesloten periode doen of laten stilstaan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het (...) onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden”. Deze bepaling is vrijwel gelijkluidend aan artikel 225, lid 2, van de Gemeentewet.
5.2.
Onder het begrip “onmiddellijk laden en lossen” moet worden verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht. Zie HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445, BNB 2014/115, en HR 12 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2760, BNB 1999/257.
5.3.
Zoals de Rechtbank in rechtsoverweging 7.2 van haar uitspraak heeft vastgesteld, is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende heeft aangegeven aan het bezorgen te zijn door middel van de belettering op haar auto’s en een poster onder de voorruit daarvan, en heeft de Heffingsambtenaar niet bestreden dat zij met de desbetreffende auto uitsluitend heeft stilgestaan voor het uit de auto halen van pakketten, het lopen naar de adressen waar de pakketten moesten worden afgegeven, het afleveren van de pakketten, het innemen van (de verpakking van) oude pakketten, het teruglopen naar de auto en het in de auto plaatsen van (de verpakking van) oude pakketten.
5.4.
Anders dan de Heffingsambtenaar blijkens zijn opmerking ter zitting van het Hof veronderstelt, heeft de Rechtbank niet vastgesteld dat belanghebbende bij de parkeerincidenten een afleverbon heeft uitgeschreven, maar heeft zij in rechtsoverweging 4.3 slechts in algemene zin een oordeel gegeven over het vragen en verkrijgen van een ontvangstbevestiging door een bezorger. Daarbij wijst het Hof erop dat, anders dan de Heffingsambtenaar kennelijk meent, tot de handelingen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de afgifte of ontvangst van zaken, volgens rechtsoverweging 3.5 van het in 5.2 genoemde arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014 ook de afgifte van een ontvangstbewijs kan behoren.
5.5.1.
Evenals de Rechtbank, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende per parkeerincident meerdere pakketten met groente en/of fruit voor een week aan het rondbrengen was.
5.5.2.
De Heffingsambtenaar stelt evenwel dat belanghebbende bij elk parkeerincident niet meer dan één pakket op het desbetreffende adres aan het bezorgen was en dat dit pakket niet van een dergelijk gewicht of omvang is dat het onder de uitzondering voor laden en lossen valt. De Heffingsambtenaar heeft namelijk uit de door hem overgelegde informatie op de website van belanghebbende afgeleid dat het gewicht van de groentepakketten varieert van 200-250 gram tot 2,5 kilo, en dat de omvang van de kistjes waarin deze zitten, ongeveer 40 cm x 31 cm x 10,5 cm bedraagt.
5.5.3.
Naar het oordeel van het Hof volgt uit de door de Heffingsambtenaar overgelegde routeoverzichten dat belanghebbende bij de stop op de [straat 2] op twee adressen een groente- en/of fruitpakket heeft afgeleverd; een pakket voor twee personen en een pakket voor vier personen. Wat betreft de stop op de [straat 1] is het het Hof niet duidelijk of belanghebbende naast een groente- en/of fruitpakket, gelet op de extra vermelde lettercodes, wellicht nog andere zaken heeft afgeleverd. Het door de Heffingsambtenaar genoemde minimumgewicht van de pakketten moet berusten op een vergissing, aangezien volgens de websitegegevens 200-250 gram het gewicht voor ‘hoofdgroente’ per persoon per dag is, de pakketten voor minimaal drie dagen zijn en telkens meer bevatten dan alleen ‘hoofdgroenten’. Het Hof leidt verder uit de websitegegevens af dat: i) een medium ‘combibox’ 1200-1500 gram groente bevat en daarnaast een ‘bijgroente’ en fruit voor twee personen voor drie dagen; ii) het grootste groentepakket 3200-4000 gram groente bevat en daarnaast twee ‘bijgroenten’ voor vier personen voor vier dagen; iii) een fruitpakket in totaal 2 à 2,5 kilo weegt en in combinatie met een groentepakket kan worden besteld; en iv) bestellingen kunnen worden aangevuld met andere producten uit de webwinkel, waaronder – naar belanghebbende onbetwist heeft gesteld – zuiveldozen waarvan het gewicht dat van de groentepakketten ver kan overtreffen. Wat betreft de omvang van de pakketten heeft belanghebbende de door de Heffingsambtenaar gestelde maat van de kistjes (40 cm x 31 cm x 10,5 cm) in zoverre betwist dat de hoogte niet steeds 10,5 cm is maar varieert, afhankelijk van de bestelling. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende ook kistjes gebruikt die hoger dan 10,5 cm zijn.
5.5.4.
Gelet op hetgeen in 5.5.3 is vermeld, is het Hof van oordeel dat de pakketten die belanghebbende bezorgt van een zodanige omvang of gewicht zijn dat zij niet of bezwaarlijk anders dan per auto kunnen worden gebracht. Het door de Heffingsambtenaar genoemde alternatief van bezorging per fiets of bromfiets van de pakketten acht het Hof niet realistisch, zeker niet nu belanghebbende ook lege verpakkingen inneemt. Bovendien is het Hof met de Rechtbank van oordeel dat ook rekening moet worden gehouden met het feit dat belanghebbende niet alleen pakketten op de desbetreffende adressen aan de [straat 1] respectievelijk de [straat 2] aan het bezorgen was, maar, zoals zij onweersproken heeft gesteld, ook pakketten ter bezorging bij andere klanten bij zich had. Het bezorgen van de pakketten en het innemen van lege verpakkingen kan ook om die reden bezwaarlijk anders dan per auto worden uitgevoerd, en dat geldt dan ook voor de zich in voorkomend geval daartussen bevindende pakketten die afzonderlijk beschouwd ook op een andere wijze dan per auto hadden kunnen worden gebracht.
5.6.
Het Hof komt tot de conclusie dat belanghebbende tijdens beide parkeerincidenten bezig was met “onmiddellijk laden en lossen” in de zin van de in 5.2 genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad. Dat brengt mee dat zij ingevolge artikel 1 van de Verordening geen parkeerbelasting was verschuldigd. Het hoger beroep van de Heffingsambtenaar is dus ongegrond.

Proceskosten

6.1.
Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het Hof niet is gebleken dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
6.2.
Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt van de Heffingsambtenaar een griffierecht geheven van € 548.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank; en
  • gelast dat van de Heffingsambtenaar een griffierecht wordt geheven van € 548.
Deze uitspraak is vastgesteld door F.G.F. Peters, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 15 februari 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.