In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over douanerechten. De zaak betreft een beroep in cassatie van [X5] GMBH tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2022. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, die betrekking had op uitnodigingen tot betaling van douanerechten. De Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) waren de tegenpartijen in deze procedure.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard, maar heeft tegelijkertijd geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure aanleiding geeft tot een vergoeding van immateriële schade aan de belanghebbende. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de overschrijding meer dan twaalf maanden maar minder dan achttien maanden bedraagt, en heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 1.500.
Daarnaast heeft de Hoge Raad de Staat veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op een zesde van € 340, oftewel € 56,69, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 6 juni 2025.