ECLI:NL:HR:2025:83

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
24/00279
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen de oplegging van de ISD-maatregel en de beoordeling van reclasseringsadviezen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 januari 2024. De verdachte, geboren in 1969, was in hoger beroep veroordeeld voor drie mishandelingen, waaronder één tegen een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Het hof had aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd, gebaseerd op een reclasseringsadvies van 7 december 2022. De advocaat-generaal B.F. Keulen had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam.

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft echter vastgesteld dat het hof de ISD-maatregel heeft gebaseerd op een reclasseringsadvies dat meer dan een jaar oud was, zonder dat de verdachte had ingestemd met het gebruik van dat advies. Dit is in strijd met artikel 38m lid 4 van het Wetboek van Strafrecht, dat vereist dat de rechter een recent advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel moet hebben. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof niet begrijpelijk heeft gemotiveerd waarom het advies van 7 december 2022, dat niet recent was, toch gebruikt kon worden.

De Hoge Raad heeft daarom de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling van de strafoplegging. Het beroep is voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/00279
Datum21 januari 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 januari 2024, nummer 23-001071-23, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.W. Stoet, advocaat in ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) heeft gebaseerd op een advies dat bij het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 20 december 2023 meer dan een jaar oud was, terwijl de verdachte niet heeft ingestemd met het gebruik van dat advies.
3.2.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 15 maart 2023 houdt onder meer in:
“De jongste rechter doet de in de zittingzaal verschenen deskundige voor de rechtbank verschijnen.
(...)
De deskundige [betrokkene] , (...) van beroep reclasseringswerker bij [B] te Amsterdam en aldaar domicilie kiezende, verklaart, zakelijk weergegeven, als volgt:
Ik heb niet zoveel aan mijn advies toe te voegen. Dat er sprake is van een verstandelijke beperking, is het belangrijkste.”
3.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 december 2023 houdt onder meer in:
“Het onderzoek ter terechtzitting wordt opnieuw aangevangen wegens de gewijzigde samenstelling van het hof.
(...)
De voorzitter houdt het Reclasseringsrapport van [B] van 7 december 2022 voor, waarin wordt geadviseerd om aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.”
3.2.3
Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor drie mishandelingen, waarvan één van een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van de bediening, en aan hem de ISD-maatregel opgelegd. Het hof heeft daartoe onder meer overwogen:
“Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het hof heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van [B] van 7 december 2022, opgemaakt door reclasseringswerker [betrokkene] . Dit rapport houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
De verdachte staat langdurig geregistreerd als veelpleger en voldoet aan de criteria voor het opleggen van de ISD-maatregel. In eerdere rapportages, waaronder een dubbelrapportage uit 2020, wordt een consistent beeld van de verdachte geschetst. Bij hem is sprake van een complex samenspel van verschillende psychiatrische aandoeningen. Zo is sprake van een persoonlijkheidsstoornis, een verstandelijke beperking, mogelijk een psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van middelen, met name cannabis. Ook zijn er chronische problemen betreffende agressieregulatie en impulscontrole. Vanuit de beschreven problematiek is het voor de verdachte niet of nauwelijks mogelijk agressie te reguleren. Hij gaat snel de discussie met anderen aan en ervaart dan met grote regelmaat gevoelens van onrecht en gekrenktheid. Daarbij heeft de verdachte angst om van anderen afhankelijk te zijn en geeft hij aan zich niet te houden aan regels die hem door anderen worden opgelegd. Deze eigenschappen vormen een duurzaam patroon doorheen het leven van de verdachte en maken dat hij op sociaal-maatschappelijk gebied in de marge functioneert. Er zijn geen beschermende factoren aanwezig: hij heeft geen huisvesting, betekenisvolle relaties, werk of dagbesteding. Vanwege een beperkt probleembesef en het ontbreken van ziekte-inzicht ziet de verdachte ook geen noodzaak tot behandeling. Het recidiverisico, risico op letselschade en het risico op onttrekking worden als hoog ingeschat. Bij veroordeling adviseert de Reclassering de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Bij de verdachte is sprake van een intellectuele beperking, een persoonlijkheidsproblematiek, een middelenafhankelijkheid en een psychotische kwetsbaarheid. Dit maakt hem blijvend afhankelijk van externe sturing en begeleiding, maar door zijn gebrekkige ziekte-inzicht, zelfoverschatting, autonomiebehoefte en verhoogde krenkbaarheid is hij moeilijk begeleidbaar. Daardoor is behandeling binnen een voorwaardelijk kader niet haalbaar.
Bovenstaand rapport is weliswaar gedateerd op 7 december 2022, maar de Reclasseringswerker [betrokkene] is ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 maart 2023 als deskundige gehoord, alwaar zij haar inschattingen, conclusies en advies heeft gehandhaafd. Het hof gaat om die reden uit van 15 maart 2023 als dagtekening van het advies.”
3.3
Artikel 38m lid 4 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
“4. De rechter legt de maatregel slechts op, nadat hij een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel heeft doen overleggen. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, kan de rechter hiervan slechts gebruik maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.”
3.4.1
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet worden vooropgesteld dat:
a. als begin van de in artikel 38m lid 4 Sr genoemde termijn van een jaar geldt de dagtekening van het daar bedoelde advies;
b. als eindpunt van die termijn geldt de dag waarop het onderzoek op de terechtzitting dat tot oplegging van de maatregel heeft geleid is aangevangen, dan wel opnieuw is aangevangen (vgl., over de maatregel van terbeschikkingstelling, HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3094).
3.4.2
Artikel 38m lid 4 Sr strekt ertoe dat het advies op recent onderzoek is gebaseerd (vgl., over de maatregel van terbeschikkingstelling, HR 19 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2743, rechtsoverweging 3.5). Als het advies eerder dan een jaar vóór het onder 3.4.1 bedoelde eindpunt van de termijn is gedagtekend, kan de rechter op grond van artikel 38m lid 4 Sr daarvan slechts gebruikmaken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte. Wanneer die instemming ontbreekt, is een nader advies vereist (vgl., over de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0518, rechtsoverweging 4.5). Ook voor dit nadere advies geldt dat dit op recent (aanvullend) onderzoek moet zijn gebaseerd.
3.5.1
Het hof heeft de oplegging van de ISD-maatregel gebaseerd op een reclasseringsadvies dat op 7 december 2022 is gedagtekend. Het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep is op 20 december 2023 opnieuw aangevangen. Het arrest van het hof vermeldt dat het is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 20 december 2023 en 17 januari 2024. Uit de stukken volgt niet dat sprake is van instemming van de verdachte met het gebruik van het advies.
3.5.2
Het hof heeft overwogen dat de reclasseringswerker die het advies heeft opgemaakt op de terechtzitting in eerste aanleg van 15 maart 2023 als deskundige is gehoord en toen haar inschattingen, conclusies en advies heeft gehandhaafd. Het hof is daarom uitgegaan van 15 maart 2023 als dagtekening van het advies. Daarin ligt als oordeel van het hof besloten dat de verklaring die de deskundige op de terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd, kan worden aangemerkt als een nader advies als bedoeld onder 3.4.2 en dat de oplegging van de ISD-maatregel in het licht van dit nader advies mede kan worden gebaseerd op de inhoud van het rapport van 7 december 2022.
3.5.3
Dat oordeel is niet begrijpelijk in het licht van de strekking van artikel 38m lid 4 Sr, te weten dat het advies op recent onderzoek is gebaseerd, en de onder 3.2.1 weergegeven verklaring van de deskundige, die slechts inhoudt dat zij niet zoveel aan haar advies heeft toe te voegen en dat het belangrijkste is dat sprake is van een verstandelijke beperking. Uit die verklaring kan niet volgen dat de deskundige zich op grond van recent (aanvullend) onderzoek nader heeft uitgelaten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de ISD-maatregel.
3.6
Het cassatiemiddel slaagt.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 januari 2025.