ECLI:NL:HR:2025:722

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
24/00620
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over toepassing van artikel 63 Sr bij medeplegen van moord en poging tot moord

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor medeplegen van moord en poging tot moord, gepleegd op 12 december 2019. Het hof had de verdachte een gevangenisstraf van 28 jaar opgelegd, maar had artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht buiten toepassing gelaten. Dit artikel regelt de samenloop van straffen bij meerdere veroordelingen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onjuist had geoordeeld door artikel 63 Sr niet toe te passen, aangezien de verdachte in een andere strafzaak al was veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf, die nog niet onherroepelijk was. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en concludeerde dat het hof had moeten nagaan wat de maximaal op te leggen tijdelijke gevangenisstraf zou zijn geweest, rekening houdend met de niet-onherroepelijke veroordeling. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De uitspraak heeft ook implicaties voor de aanhangige wetsvoorstellen omtrent de regeling van meerdaadse samenloop in strafzaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/00620
Datum13 mei 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 februari 2024, nummer 23-002096-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat M.D. Rijnsburger bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
Namens de [benadeelde] heeft de advocaat O.F. Qane een schriftuur ingediend. Die is echter pas bij de griffie van de Hoge Raad ingekomen nadat de daarvoor in de wet gestelde termijn was verlopen. De Hoge Raad zal daarom op deze schriftuur geen acht slaan.
De advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot, indien aangewezen, verwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof ten onrechte artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) buiten toepassing heeft gelaten.
2.2
Het hof heeft de verdachte voor de op 12 december 2019 gepleegde feiten “medeplegen van moord” en “medeplegen van poging tot moord” veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 jaren. Het hof heeft over de strafoplegging onder meer overwogen:
“8.3 Overwegingen van het hof
8.3.1.
Artikel 63 Sr
(...)
Kort samengevat komt de wettelijk regeling in beginsel erop neer dat:
a) de rechter moet nagaan wat de maximaal op te leggen tijdelijke gevangenisstraf zou zijn geweest indien alle, dat wil zeggen ook de na de datum van het plegen van het door de rechter te beoordelen feit, door een andere rechter reeds beoordeelde feiten gevoegd zouden zijn behandeld en dus tot één rechterlijke uitspraak zouden hebben geleid, terwijl
b) hij in ieder geval geen hogere straf zal mogen opleggen dan overeenkomt met het hiervoor onder a) bedoelde maximum verminderd met de eerder opgelegde straffen en
c) hij in geen geval hoger mag straffen dan tot het maximum van de vrijheidsstraf die is gesteld op het door hem te berechten feit. (Zie HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9407.)
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 22 december 2023 op naam van de verdachte volgt dat hij op 20 december 2022 door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Gelderland is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar wegens het medeplegen van moord. Dit vonnis is gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RBGEL:2022:7407. Bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat deze zaak nog aanhangig is bij het Hof Arnhem-Leeuwarden en dat nog niet op korte termijn een uitspraak valt te verwachten; blijkens mededeling van de verdediging bevindt de zaak zich in de regiefase.
Het hof overweegt dat de regeling van artikel 63 Sr in samenhang met artikel 57 Sr in beginsel tot de conclusie leidt – nu rekening gehouden moet worden met de niet-onherroepelijke veroordeling tot 20 jaar gevangenisstraf – dat in de voorliggende zaak maximaal een tijdelijke gevangenisstraf van 10 jaar kan worden opgelegd.
Zoals hierna zal worden overwogen acht het hof gelet op de ernst van de feiten een gevangenisstraf van 10 jaar geen passende straf.
Het hof heeft nadrukkelijk de vraag onder ogen gezien, of de verdachte door het opleggen van een 10 jaar te boven gaande tijdelijke gevangenisstraf enig nadeel ondervindt. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend.
Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de mogelijkheid, indien en voor zover het komt tot een bewezenverklaring en de oplegging van een tijdelijke gevangenisstraf, om met toepassing van artikel 63 Sr recht te doen en daarbij rekening te houden met het onderhavige arrest. In het geval de verdachte door het Hof Arnhem-Leeuwarden wordt vrijgesproken, is er vanzelfsprekend evenmin een probleem met artikel 63 Sr. Het laatste kan ook worden geconcludeerd als het Hof Arnhem-Leeuwarden zou komen tot oplegging van een levenslange gevangenisstraf.
Alles overziend, heeft de verdachte in geen enkel opzicht nadeel van het nu niet toepassen van artikel 63 Sr en kan – in ieder geval in de toekomst – ten aanzien van de verdachte worden voldaan aan de rol en betekenis van de samenloopregeling zoals neergelegd in de artikelen 63 en 57 Sr. Dit is ook het geval als in het onderhavige arrest een tijdelijke gevangenisstraf van meer dan 10 jaar wordt opgelegd.
Dat dit alles anders was geweest in het geval het vonnis van de Rechtbank Gelderland van 20 december 2022 onherroepelijk zou zijn geweest op het moment van het wijzen van het onderhavige arrest, is evident. In dat geval zou de samenloopregeling ertoe hebben genoopt om bij oplegging van een tijdelijke gevangenisstraf deze te beperken tot maximaal 10 jaar.
8.3.2
De op te leggen straf
(...)
Zoals hiervoor overwogen zal het hof geen toepassing geven aan artikel 63 Sr.
(...)
Het hof acht alles afwegende een gevangenisstraf voor de tijdelijke duur van 28 jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.”
2.3
De volgende bepalingen zijn van belang.
- Artikel 10 Sr:
“1. De gevangenisstraf is levenslang of tijdelijk.
2. De duur van de tijdelijke gevangenisstraf is ten minste een dag en ten hoogste vijfentwintig jaren.
3. Zij kan voor ten hoogste dertig achtereenvolgende jaren worden opgelegd in de gevallen waarin op het misdrijf levenslange en tijdelijke gevangenisstraf ter keuze van de rechter zijn gesteld, en in die waarin wegens strafverhoging ter zake van samenloop van misdrijven, terroristische misdrijven, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 44, de tijd van vijfentwintig jaren wordt overschreden.
4. Zij kan in geen geval de tijd van dertig jaren te boven gaan.”
- Artikel 57 Sr:
“1. Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf opgelegd.
2. Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch – voor zover het gevangenisstraf of hechtenis betreft – niet meer dan een derde boven het hoogste maximum.”
- Artikel 63 Sr:
“Indien iemand, nadat hem een straf is opgelegd, schuldig wordt verklaard aan een misdrijf of een overtreding voor die strafoplegging gepleegd, zijn de bepalingen van deze titel voor het geval gelijktijdig straf wordt opgelegd van toepassing.”
- Artikel 289 Sr:
“Hij die opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan moord, gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
2.4
Dit geval wordt hierdoor gekenmerkt dat het hof de verdachte heeft veroordeeld voor onder meer een feit – moord – waarop als zodanig (ter vrije keuze van de rechter) levenslange gevangenisstraf of tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste dertig jaren is gesteld. Als de rechter in zo’n geval een tijdelijke gevangenisstraf passend en geboden acht, dan moet hij:
a) nagaan wat de maximaal op te leggen tijdelijke gevangenisstraf zou zijn geweest als alle, dat wil zeggen ook de na de datum van het plegen van het door de rechter te beoordelen feit, door een andere rechter al beoordeelde feiten gevoegd zouden zijn behandeld en dus tot één rechterlijke uitspraak zouden hebben geleid, terwijl
b) hij in ieder geval geen hogere straf zal mogen opleggen dan overeenkomt met het hiervoor onder a) bedoelde maximum verminderd met de eerder opgelegde straffen en
c) hij in geen geval hoger mag straffen dan tot het maximum van de vrijheidsstraf die is gesteld op het door hem te berechten feit.
(Vgl. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9407 en HR 17 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9992.)
Daarbij is niet van belang of de veroordeling voor de door de andere rechter al beoordeelde feiten al dan niet onherroepelijk is (vgl. HR 17 mei 1983, ECLI:NL:HR:1983:AC7985).
2.5
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in een andere strafzaak voor medeplegen van moord is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaren en dat die veroordeling niet onherroepelijk is. Daarnaast heeft het hof overwogen dat het “alles afwegende een gevangenisstraf voor de tijdelijke duur van 28 jaar (...) passend en geboden” acht. In het licht van deze overweging heeft het hof geoordeeld dat het “geen toepassing [zal] geven aan artikel 63 Sr”. Tegen de achtergrond van wat onder 2.4 is vooropgesteld, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
2.6
Het cassatiemiddel slaagt.
2.7
Opmerking verdient dat bij het parlement momenteel het wetsvoorstel “herziening regeling meerdaadse samenloop in strafzaken” aanhangig is (vgl. Kamerstukken I 2017/18, 34126, A). Dit wetsvoorstel strekt er onder meer toe dat de toepassing van artikel 63 Sr wordt beperkt tot het geval waarin de verdachte “onherroepelijk” tot straf is veroordeeld. (Vgl. HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2248.)

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, met uitzondering van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen;
- verwijst de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 mei 2025.