Barten en Van Seumeren
(verslag vraag/antwoord juist / vooraf info/feiten PD/onderzoek)
Deskundigen als getuigen
Deskundigenverklaring (getuige-deskundige)
299 lid 1 (zie ook artikel 343 aant. 8)
Toetsing deskundigheid in HR 27 januari 1998, NJ 1998, 404
Getoetst moet worden de basis van de deskundigheid in het concrete geval.
- door hem gebruikte methode
- doeltreffendheid en betrouwbaarheid daarvan
- alsmede de mate waarin hij in staat is de bedoelde methode(n) toe vakkundig toe te passen
Zie verder artikel 299 (aant. 4) omtrent de 'deskundige getuige' (niet te verwarren met de getuige-deskundige) Barten en Van Seumeren dienen zowel als getuige-deskundige en als getuige te zijn beëdigd voorzover hun waarnemingen/ondervindingen rechtstreeks betrekking hebben op de door hen getrokken conclusies.
De Hoge Raad geeft een voorbeeld wanneer eerder gehoorde getuigen (waaronder mede moeten worden verstaan eerder gehoorde getuigen die ook de hoedanigheid van deskundige hebben) opnieuw moeten worden gehoord.
HR 8 maart 1994, NJ 1994, 411
Eerder gehoorde getuigen(-deskundigen) moeten (desgevraagd) nogmaals worden gehoord indien is gebleken dat:
- de raadsman de verklaring wil aanvechten en op betrouwbaarheid wil toetsen
- Deze getuige niet zo standvastig is in zijn verklaringen
1. De verdediging wil de verklaring aanvechten en op betrouwbaarheid toetsen.
Voorafgaand aan het verhoor van Barten en Van Seumeren heeft het hof aan de advocaat-generaal en de raadsman de algemene vraag gesteld: twijfelt u aan deskundigheid van getuigen-deskundigen? Het antwoord was tweemaal: neen.
Deze vraag is natuurlijk niet bedoeld om een eventueel betrouwbaarheidsverweer ('schoenmakerverweer') onmogelijk te maken. Nee, deze vraag ziet op de algemene deskundigheid van Barten en Van Seumeren als respectievelijk uroloog en gynaecoloog. Ik wil hen (onder meer) nader bevragen omtrent de criteria van het schoenmakerarrest.
Ik wil hen in dat verband confronteren met alle feiten (in het oude en in het huidige dossier) die relevant kunnen zijn voor een eventueel 'waarschijnlijkheidsoordeel'.
In dat verband wil ik hen tevens confronteren met de bevindingen en conclusies in het rapport 'Bijkans Begrepen' en het rapport van dr. Blom van 19 augustus 2010. Ik verzoek in dat verband om deze beide rapporten in ieder geval vooraf aan de getuigen-deskundigen toe te zenden zodat ik ze daar vragen over kan stellen (bijvoorbeeld over de pagina's 3/10 e.v. ('3. welke gegevens zijn theoretisch noodzakelijk voor het evalueren van de hypothesen en over het tijdstip van ejaculatie? Etc.)
Verder verwijs ik u naar het eerder vandaag voorgedragen document 'herhaald verzoek opname en letterlijke uitwerking' voorzover de passages in dat document verband houden met het verhoor van Barten en
Van Seumeren (op 2 juni 2010).
2. Verder zijn de getuigen niet zo standvastig geweest in hun verklaring.
Met name niet omtrent de waarschijnlijkheid van de aanwezigheid van de substantie op het bovenbeen in relatie tot de schone slip.
Van deze getuigen is dezerzijds geen afstand gedaan, terwijl ik mij op voorhand het recht heb voorbehouden hen nader te horen omdat de voorbereidingstijd voor de verdediging op 2 juni jongstleden te kort was geweest (ik had uw selectie van de 'onderzoeksbibliotheek' pas kort daarvoor mogen ontvangen). Bovendien heb ik na het verhoor in september 2010 en januari 2011 van de advocaat-generaal vele stukken uit het NFI-dossier mogen ontvangen en ook daarover heb ik aan hen nog wat vragen.
NB. Barten en Van Seumeren hadden zich in de 'oude strafzaak' - vanuit de niet-forensische hoek - alleen nog nooit uitgelaten over de ouderdom van de zaadcellen in het mengspoor op het bovenbeen. Inmiddels zijn Barten en Van Seumeren door uw hof gehoord.
Uit het proces-verbaal van verhoor blijkt dat zij uitspraken hebben gedaan over het vermoedelijke tijdstip waarop het mengspoor (de 'substantie') op het bovenbeen terecht is gekomen. Zij denken die zondagmiddag.
Op vragen van uw hof hebben zij - zakelijk weergegeven - verklaard dat ze het onwaarschijnlijk vinden dat de 'zondagmiddagslip' schoon zou zijn indien het slachtoffer haar 'zaterdagavondslip' (de slip die zij droeg toen zij zaterdagavond bij [verdachte] kwam) nadien niet meer zou hebben verwisseld (waardoor de 'zaterdagavondslip' feitelijk dezelfde zou zijn als de 'zondagmiddagslip' die zondagmiddag in de spijkerbroek werd aangetroffen). Temeer indien het slachtoffer tussen die zaterdagavond en die zondagmiddag niet zou hebben gedoucht en vervolgens die zondagmiddag ook nog eens vijf minuten op de fiets heeft gezeten naar de woning van oma.
Logisch dat Barten en Van Seumeren in DAT geval mengsporen met zaadcellen in de slip van het slachtoffer zouden verwachten.
Barten en Van Seumeren hebben op vragen van de verdediging - zakelijk weergegeven - verklaard dat in de slip geen sperma (mengspoor) hoeft te worden verwacht indien Christel:
- die zaterdagavond na de vrijwillige seks thuis is gekomen
- vervolgens haar vuile 'zaterdagavondslip' heeft uitgedaan (en in de wasmand heeft gedaan)
- zich vervolgens heeft verschoond (vermoedelijk gedoucht)
- vervolgens een schone slip heeft aangetrokken (de 'zaterdagnachtslip')
- zich vervolgens verder heeft omgekleed en opgemaakt voor het stappen die zaterdagnacht
- vervolgens tot diep in de nacht is wezen stappen
- vervolgens zondagochtend met rokerige kleding moet zijn thuisgekomen
- wellicht bij thuiskomen direct al haar 'zaterdagnachtslip' heeft uitgedaan en haar pyjama aangedaan.
- zich in die zondagmiddag na het opstaan opnieuw heeft aangekleed (mogelijk opnieuw gedoucht en mogelijk de 'zaterdagnachtslip' verwisselt voor de schone 'zondagmiddagslip')
- om vervolgens in haar schone zondagmiddagslip zo'n 5 minuutjes op de fiets naar het huisje van oma te gaan.
Waar Barten en Van Seumeren (vooralsnog) geen uitspraak over hebben kunnen doen, is over de 'ouderdom' van de zaadcellen in het mengspoor ('de substantie') op het bovenbeen. Over die ouderdom valt kennelijk niets te zeggen.
Spermadeskundigen hebben in deze zaak eensluidend verklaard dat de ouderdom van zaadcellen slechts kan worden bepaald aan de hand van de beweeglijkheid van zaadcellen.
Beweeglijke zaadcellen zijn in deze zaak niet gezien.
De rechtbank heeft mede op basis van het geschatte aantal 'koppen per gezichtsveld' (KPG) geoordeeld dat daaruit volgt dat [verdachte] op zondagmiddag moet hebben geëjaculeerd.
Dit is een onhoudbare conclusie gebleken.
De forensisch deskundigen hebben geen waarschijnlijkheidsverdeling kunnen maken tussen zaterdagavond en zondagmiddag, eenvoudigweg omdat zij onvoldoende gegevens hebben om daarover betrouwbare uitspraken te kunnen doen. Medisch biologe Dr. Bauer van het NFI zei stellig: het aantal KPG zegt niets over tijdsverloop!
De niet-forensisch deskundigen Barten en Van Seumeren hebben stellig verklaard dat op grond van het aantal 'koppen per gezichtsveld' (KPG) geen enkele uitspraak kan worden gedaan over tijdsverloop sinds een eerder, vrijwillig seksueel contact."