Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
4 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. Het Openbaar Ministerie had cassatie ingesteld tegen de beslissing van het Hof, dat de verdachte had vrijgesproken van een gevangenisstraf, ondanks dat het Hof de ernst van de feiten en de omstandigheden had erkend. De verdachte was eerder veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf voor moord, maar deze veroordeling was nog niet onherroepelijk. De Hoge Raad moest beoordelen of het Hof de samenloopregeling van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht correct had toegepast, gezien de eerdere veroordeling van de verdachte.
De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat artikel 63 de rechter niet verplicht om de samenloopregeling toe te passen in het geval dat de verdachte na een levenslange gevangenisstraf schuldig wordt verklaard aan een ander misdrijf, onjuist is. De Hoge Raad benadrukte dat voor de toepassing van artikel 63 niet van belang is of de eerdere veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan. Dit betekent dat de Hoge Raad de beslissing van het Hof om geen gevangenisstraf op te leggen, ondanks de ernst van de feiten, heeft verworpen. De Hoge Raad merkte op dat er momenteel een wetsvoorstel aanhangig is dat de regeling van meerdaadse samenloop in strafzaken herzien.