ECLI:NL:HR:2025:711
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van beroepschriften in bestuursrechtelijke procedures met betrekking tot naheffingsaanslagen parkeerbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 mei 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de beoordeling van de ontvankelijkheid van beroepschriften die door belanghebbende, vertegenwoordigd door J. van Gemert, zijn ingediend tegen naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, waarna belanghebbende beroep instelde. De Rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, maar de heffingsambtenaar ging in verzet tegen deze uitspraak, stellende dat de beroepschriften onredelijk laat waren ingediend. De Rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, wat het College in cassatie aanvecht.
De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank ten onrechte niet heeft beoordeeld of de beroepschriften onredelijk laat zijn ingediend. De Hoge Raad stelt vast dat in verzet nieuwe argumenten naar voren kunnen worden gebracht die ook in een normale procedure naar voren hadden kunnen worden gebracht. De Hoge Raad concludeert dat de Rechtbank had moeten oordelen over de ontvankelijkheid van de beroepschriften, en dat het verzet gegrond moet worden verklaard. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van de Rechtbank op het verzet en verklaart het verzet gegrond, waardoor de eerdere uitspraak van de Rechtbank vervalt en het onderzoek in de stand waarin het zich bevond, wordt voortgezet.