ECLI:NL:RBAMS:2023:3297
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet tijdig nemen van besluiten door bestuursorgaan in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van twee uitspraken op bezwaar door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De rechtbank had eerder, op 5 april 2022, de beroepen gegrond verklaard, waarna de opposant verzet heeft ingesteld tegen deze uitspraak. De opposant heeft geen verzoek gedaan om op een zitting te worden gehoord, wat de rechtbank de mogelijkheid gaf om zonder zitting uitspraak te doen, mits er geen twijfel bestond over het eindoordeel. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn voor het nemen van een nieuwe uitspraak op bezwaar was verstreken, wat leidde tot de gegrondverklaring van de beroepen.
De verzetrechter moest beoordelen of de eerdere uitspraak van de rechtbank terecht was en of de beroepen gegrond waren. De opposant voerde aan dat de rechtbank geen rekening had gehouden met het wettelijk kader van artikel 8:106, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de beroepen onredelijk laat waren ingediend. De verzetrechter concludeerde echter dat de uitspraak van 24 januari 2018 onherroepelijk was geworden en dat de beslistermijn vanaf dat moment was aangevangen. De rechtbank had dus terecht geoordeeld dat de beslistermijn was overschreden.
De verzetrechter oordeelde verder dat artikel 8:106, eerste lid, van de Awb niet van toepassing was op de uitspraak van 5 april 2022, omdat deze uitspraak betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit, wat volgens artikel 8:106, tweede lid, van de Awb is uitgezonderd. De opposant had in de beroepsfase niet gereageerd op de ingediende beroepschriften, wat de rechtbank de mogelijkheid gaf om op basis van de beschikbare informatie te oordelen. Uiteindelijk werd het verzet ongegrond verklaard, wat betekende dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in stand bleef.