ECLI:NL:HR:2025:520
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2025 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van belanghebbende, die niet had gekozen voor een domicilieadres in Nederland. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 20 december 2024 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Aangezien het griffierecht niet is voldaan, heeft de griffier op 21 januari 2025 belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet was betaald. Deze brief is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres in het buitenland, maar belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt. Hierdoor heeft de Hoge Raad op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de raadsheer M.T. Boerlage als voorzitter, en de raadsheren A.E.H. van der Voort Maarschalk en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 4 april 2025.