ECLI:NL:CRVB:2024:1646
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing herhaalde aanvraag om toekenning van AOW-pensioen door de Sociale verzekeringsbank
In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de afwijzing van de herhaalde aanvraag van appellante om toekenning van een AOW-pensioen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) behandeld. De Svb heeft de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de afwijzing rechtvaardigen. Appellante voldoet niet aan de voorwaarden voor het recht op AOW-pensioen, aangezien zij nooit in Nederland heeft gewoond of gewerkt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die eerder het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond heeft verklaard.
De zaak begon met een besluit van de Svb op 1 mei 2019, waarin de aanvraag van appellante om AOW-pensioen werd afgewezen. Dit besluit werd later bevestigd na bezwaar en een herhaalde aanvraag van appellante. De Svb stelde dat appellante niet verzekerd was en dat de periode waarin haar echtgenoot verzekerd was, korter dan één jaar was, wat volgens de wet niet leidt tot recht op AOW-pensioen. De rechtbank heeft de afwijzing van de Svb in stand gelaten, en appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 7 augustus 2024 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de ingediende beroepsgronden van appellante. De Raad concludeert dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor AOW, en dat er geen reden is om het besluit van de Svb te herzien. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de aanvraag van appellante af, zonder recht op proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht.