ECLI:NL:HR:2025:508
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
De vraag of vrijgestelde vergoedingen en verstrekkingen tot het loonbegrip behoren voor de pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] B.V. Het geschil betreft de naheffingsaanslag in de loonheffingen over de tijdvakken van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2019. De Staatssecretaris heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 februari 2024, waarin het hoger beroep van de Inspecteur tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld. De zaak draait om de vraag of vrijgestelde vergoedingen en verstrekkingen, die onder de 30%-regeling vallen, moeten worden meegerekend bij de berekening van het toetsloon voor de heffing van excessieve vertrekvergoedingen, zoals geregeld in de Wet op de loonbelasting 1964.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Hof ten onrechte heeft vastgesteld dat deze vrijgestelde vergoedingen niet tot het loon in de zin van artikel 32bb van de Wet LB 1964 behoren. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof en de Rechtbank vernietigd, en het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen aanleiding zag voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 4 april 2025.