ECLI:NL:HR:2025:478
Hoge Raad
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek tegen leden van de Hoge Raad in belastingcassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van drie leden van de Hoge Raad, ingediend door verzoeker in het kader van een cassatieprocedure. Verzoeker had eerder beroep in cassatie ingesteld in een belastingzaak, waarbij op 7 februari 2025 uitspraak zou worden gedaan door de leden E.F. Faase, F.G.F. Peters en P.A.G.M. Cools. Op 5 februari 2025 diende verzoeker een wrakingsverzoek in tegen deze raadsheren, omdat hij meende dat zij niet onpartijdig konden oordelen. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 maart 2025 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, terwijl de advocaat-generaal W.L. Valk afzag van het nemen van een conclusie. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling van het wrakingsverzoek vastgesteld dat op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. De Hoge Raad oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden, zoals de eerdere functies van de gewraakte raadsheren, niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De Hoge Raad heeft het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij de beslissing openbaar is uitgesproken.