Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
17 januari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang der wet, ingesteld door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad. De zaak betreft een wrakingsverzoek tegen een lid-beroepsgenoot van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, dat was ingediend door een verzoekster die een tuchtklacht had ingediend tegen een radioloog. Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg had de klacht ongegrond verklaard, waarna verzoekster in hoger beroep ging bij het Centraal Tuchtcollege. Tijdens deze procedure diende zij een wrakingsverzoek in tegen twee leden van het tuchtcollege, omdat één van hen een bekende was van de aangeklaagde radioloog. De wrakingskamer van het Centraal Tuchtcollege heeft het verzoek tot wraking toegewezen, omdat de vrees van verzoekster voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd werd geacht. De Procureur-Generaal heeft cassatie ingesteld, stellende dat de enkele deelname aan dezelfde werkgroep niet voldoende is voor het oordeel dat er sprake is van onpartijdigheid. De Hoge Raad heeft de beslissing van het Centraal Tuchtcollege bevestigd en het beroep verworpen, waarbij het belang van onpartijdigheid in tuchtprocedures werd benadrukt. De uitspraak onderstreept de noodzaak van objectieve waarborgen voor onpartijdigheid in tuchtrechtelijke procedures, vooral in situaties waar leden van een tuchtcollege ook professioneel met elkaar verbonden zijn.