ECLI:NL:HR:2025:463

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
24/03954 bis
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over proceskostenvergoeding in bestuurs- en belastingrecht met betrekking tot WOZ en bpm

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de proceskostenvergoeding. De zaak betreft een beroep in cassatie van [X] tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Rotterdam. De Hoge Raad had eerder, in een arrest van 31 januari 2025, bepaald dat de bestreden uitspraak van het Gerechtshof Den Haag niet in stand kon blijven en dat er een verwijzing moest plaatsvinden. De Hoge Raad heeft belanghebbende de gelegenheid gegeven om nadere gegevens te verstrekken ter onderbouwing van zijn verzoek om een bijzondere proceskostenvergoeding, zoals bedoeld in rechtsoverweging 3.5.2 van een eerder arrest van 17 januari 2025. Belanghebbende heeft echter van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

De Hoge Raad heeft vervolgens geoordeeld dat het geval van belanghebbende niet als een bijzonder geval kan worden aangemerkt en heeft de proceskostenvergoeding berekend op basis van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens is het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Rotterdam veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de kosten van rechtsbijstand aan belanghebbende.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/03954bis
Datum28 maart 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE ROTTERDAM
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 11 september 2024, nr. BK-23/1136, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof van 13 juni 2024, nadat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om nadere gegevens te verstrekken.

1.De loop van het geding in cassatie tot dusver

Voor een overzicht van het geding in cassatie tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:158, wordt verwezen naar dat arrest. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad beslist dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en dat verwijzing moet volgen. Verder heeft de Hoge Raad beslist dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
2. Beslissing over de omvang van de vergoeding van de kosten van de cassatieprocedure
2.1
Alvorens een beslissing te nemen over de omvang van de vergoeding van de kosten van de cassatieprocedure, heeft de Hoge Raad belanghebbende in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken. De griffier van de Hoge Raad heeft daartoe op 3 februari 2025 in het digitale dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld binnen vier weken na dagtekening van dit bericht nadere gegevens te verstrekken. Het gaat hierbij om gegevens ter voldoening aan de op belanghebbende rustende last om te bewijzen dat zijn geval met het oog op vergoeding van die proceskosten is aan te merken als een bijzonder geval als bedoeld in rechtsoverweging 3.5.2 van het arrest van 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46 (hierna: het arrest van 17 januari 2025). Van de plaatsing van het hiervoor vermelde bericht in het digitale dossier van belanghebbende is eveneens op 3 februari 2025 een kennisgeving verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Op grond hiervan neemt de Hoge Raad aan dat belanghebbende dit bericht heeft ontvangen, en wel, gelet op artikel 8:36c, lid 2, Awb, op 3 februari 2025.
2.2
Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. De Hoge Raad zal daarom ervan uitgaan dat het geval van belanghebbende met het oog op het vaststellen van de vergoeding van de kosten van de cassatieprocedure niet is aan te merken als een bijzonder geval als bedoeld in rechtsoverweging 3.5.2 van het arrest van 17 januari 2025. De Hoge Raad zal de vergoeding van de proceskosten ter zake van deze cassatieprocedure daarom berekenen met inachtneming van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm [1] .
Aangezien dit arrest niet inhoudt dat het bestreden besluit (de WOZ-beschikking) wordt vernietigd of gewijzigd, zal hierbij de vermenigvuldigingsfactor 0,10 worden toegepast, zoals bedoeld in artikel 30a, lid 2, letter b, van de Wet waardering onroerende zaken. Hierbij wordt verder in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 24/03955 met deze zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest,
- draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 138, en
- veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op de helft van € 182, oftewel € 91, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2025.

Voetnoten

1.Wet van 20 december 2023 tot wijziging van de Wet waardering onroerende zaken en de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 in verband met het herwaarderen van de proceskostenvergoeding en vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm), Stb. 2023, 507.