3.2.1Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. zij op 7 mei 2020 te [plaats] [benadeelde] (werkzaam als toezichthouder en Buitengewoon Opsporingsambtenaar in dienst van de gemeente [plaats] ) heeft bedreigd met zware mishandeling, door - haar, verdachtes, hoofd naar, althans in de richting van, die [benadeelde] te draaien en (vervolgens) - die [benadeelde] op (zeer) korte afstand in het gezicht te blazen (terwijl zij verdachte haar mond niet afgeschermd hield) ten gevolge waarvan speekseldruppels op/tegen de mond, althans in het gezicht, van die [benadeelde] terecht kwamen en (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen “corona”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2. zij op 7 mei 2020 te [plaats] opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde] (werkzaam als toezichthouder en Buitengewoon Opsporingsambtenaar in dienst van de gemeente [plaats] ), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “kankerlijer” en “dikzak” en “stumperd” en “zielig mannetje”.”
3.2.2Bij de stukken bevindt zich een ‘Verzoek tot Schadevergoeding’ van de benadeelde partij, met bijlagen. Eén van de bijlagen houdt onder meer in:
“Korte situatieschets
Benadeelde is tijdens zijn werk als toezichthouder en Buitengewoon Opsporingsambtenaar bedreigd en beledigd door verdachte. Hierdoor is immateriële schade ontstaan bij benadeelde.
Psychische gevolgen
Toen benadeelde de speeksel druppels op zijn gezicht voelde, schrok benadeelde. Hij vroeg zich af hoe te handelen omdat hij in een risicogroep zit en hij een contactberoep heeft. Hij voelde direct een enorme onzekerheid en een druk verantwoordelijkheid over het beschermen van zichzelf, zijn familie en zijn collega’s. Omdat het testen op Corona in die tijd nog een ‘gedoe’ was, werd hem geadviseerd om zijn gezondheid met name tijdens de incubatietijd van twee weken goed in de gaten te houden. Benadeelde heeft contact opgenomen met zijn gezinsleden en overlegd of hij thuis kon komen. In overleg is besloten toch naar huis te gaan, maar goed op de anderhalve meter afstand te letten. Omdat gezinsleden van benadeelde ook in een risicogroep zitten, voelde benadeelde zich extra verantwoordelijk naar zijn gezinsleden toe. Dit maakte benadeelde niet alleen onzeker over elk pijntje die hij voelde, maar ook alert en waakzaam.
De eerste twee nachten na de incidenten heeft benadeelde niet geslapen, hij maalde en dacht terug aan de gebeurtenissen. Hij piekerde over hoe het verder moest als hij inderdaad besmet zou raken en wat dit voor een gevolgen zou hebben voor zijn omgeving. Door het slaaptekort had benadeelde de eerste dagen concentratieproblemen op zijn werk en was hij kortaf naar collega’s.
Op zijn werk moest benadeelde zijn werk soms anders indelen; met een collega in de auto zijn werk uitoefenen had geen voorkeur meer, dus besloot benadeelde vaker te fietsen. Deze aanpassingen waren voor benadeelde telkens weer een confrontatie met de bedreiging en belediging. Hij baalde ervan dat hij het werk door toedoen van verdachte anders moest uitvoeren.
Benadeelde voelde zich gekwetst door de beledigingen van verdachte. Vooral omdat er omstanders bij stonden die het allemaal hoorden en zagen gebeuren. Benadeelde voelde zich voor schut staan. Hij ervaarde dat zijn eer werd aangetast.
Vanaf de derde week na het incident gaat het beter met benadeelde. Wat hij hieraan heeft overgehouden is dat hij nu wat afstandelijker en argwanender zijn werk uitvoert. Hij wil zulke nare incidenten te allen tijde voorkomen, voor zijn eigen welzijn maar ook voor zijn collega's en familieleden.
Wettelijke grondslag immateriële schadevergoeding
Benadeelde maakt aanspraak op vergoeding van de geleden immateriële schade, omdat in artikel 6:106 sub a BW wordt gesproken over ‘het oogmerk zodanig nadeel toebrengen’. Verdachte had met het uiten van de bedreiging immers het oogmerk om benadeelde vrees aan te jagen.
In dit verband wordt ook verwezen naar een recent artikel van mr. N.A. Schipper over het recente overzichtsarrest van de Hoge Raad over de benadeelde partij (‘De Hoge Raad over de vordering benadeelde partij; op welke punten is er ruimte voor verduidelijking en/of heroverweging’, TPWS 2019/101, p. 260-261). Hierin wordt betoogd dat voor bedreiging geldt dat wanneer dit bewezen wordt verklaard, ook het oogmerk om nadeel toe te brengen van artikel 6:106 sub a BW kan worden bewezen (zie bijlage 2.).
Hoogte immateriële schadevergoeding
De omvang van de immateriële schadevergoeding dient naar billijkheid te worden vastgesteld. Volgens vaste jurisprudentie zijn onder andere richtinggevend voor de vaststelling van de omvang van het smartengeld:
- de aard en ernst van de normschending;
- de aard en ernst van het letsel;
- de aard, omvang en duur van de gevolgen.
Daarnaast dient er gekeken te worden naar toegewezen bedragen in vergelijkbare gevallen.
Overeenkomstig met aangehaalde zaken is dat onderhavige benadeelde tijdens de uitoefening van zijn werk als BOA werd bedreigd door verdachte. Ook onderhavige benadeelde heeft weken in onzekerheid geleefd. Een verschil met aangehaalde zaak is dat onderhavige benadeelde niet in zijn gezicht werd gehoest, maar geblazen. Een ander verschil is dat benadeelde ten overstaan van collega en omstanders ook werd beledigd door verdachte, waardoor hij zich aangetast voelde in zijn eer en schaamtegevoelens heeft ervaren. Het incident had een behoorlijke impact op benadeelde en daarom is het gerechtvaardigd om het smartengeld te verhogen naar € 500,00.
Dit leidt tot de conclusie dat de immateriële schade van benadeelde gezien de omstandigheden, de ernst en de gevolgen in redelijkheid is te stellen op ten minste € 500,00 en thans opeisbaar is.
Totale immateriële schade € 500,00.”
3.2.3Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Civiele vordering: conform vonnis (n-o. ivm vrijspraak bedreiging). Subsidiair noem ik dat het gevorderde bedrag me hoog voorkomt. Ik verwijs als voorbeeld naar een uitspraak van het hof Amsterdam waarin voor het samenstel van bedreiging en belediging van opsporingsambtenaren (incl. spugen) bedragen zijn toegewezen van 150 tot 200 euro. Mocht u anders dan ik de bedreiging wel bewezen vinden, dan ben ik van mening dat er ten hoogste 150 euro kan worden toegewezen. Het meerdere betwist ik.”
3.2.4Het hof heeft over de gevorderde immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij overwogen:
“De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,-, ter zake van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.”