ECLI:NL:HR:2025:341
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 1 juni 2023, met nummer BK-22/00401. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 21/846) die betrekking had op een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen en de watersysteemheffing voor het jaar 2020.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Bakker, heeft de klachten over de uitspraak van het Hof ingediend. Het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, samen met de raadsheren M.T. Boerlage en W.A.P. van Roij, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar gemaakt op 28 februari 2025.