ECLI:NL:HR:2025:291

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
22/03795
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over poging tot doodslag en noodweerexces in geweldsincident

In deze zaak gaat het om een cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De Hoge Raad behandelt de vraag of de gedragingen van de verdachte als verdedigend kunnen worden aangemerkt of als aanvallend. De feiten zijn als volgt: op 10 augustus 2020 vond er een vechtpartij plaats in Enschede waarbij de verdachte en het slachtoffer betrokken waren. De verdachte heeft met een mes meerdere keren naar het slachtoffer uitgehaald, nadat het slachtoffer hem met een boksbeugel had geslagen. Het hof heeft het beroep op noodweer en noodweerexces verworpen, omdat de verdachte na de aanvallen met de boksbeugel de confrontatie heeft gezocht. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet zonder meer begrijpelijk heeft gemotiveerd dat de gedragingen van de verdachte in het eerste deel van de confrontatie als aanvallend moeten worden gezien. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof voor wat betreft de beslissingen over het eerste deel van de confrontatie en de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar het gerechtshof voor herbehandeling. Het beroep wordt voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03795
Datum18 februari 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 oktober 2022, nummer 21-002138-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V.P.J. Tuma, advocaat in Arnhem, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de verwerping door het hof van het beroep op noodweer en noodweerexces.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. Primair
Voor wat betreft het eerste deel, vóór de vluchtpoging met de bromfiets
a) hij op of omstreeks 10 augustus 2020 te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- met een mes;
- meermalen zwaaiende en/of snijdende en/of stekende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer] ;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
Voor wat betreft het tweede deel, ná de vluchtpoging met de bromfiets
b) hij op 10 augustus 2020 te Enschede tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers hebben hij verdachte en zijn mededader(s):
- die [slachtoffer] naar de grond gewerkt en (vervolgens) meermalen, met een of meer mes(sen), althans (een) daarop gelijkende scherpe en/of puntige en/of snijdende voorwerp(en) in het bovenlichaam en het onderlichaam gestoken en/of gesneden, terwijl die [slachtoffer] al dan niet op de grond lag; en
- die [slachtoffer] meermalen (met kracht) op/tegen het hoofd geschopt/getrapt en/of op het hoofd gestampt en/of op/tegen het (boven)lichaam geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 10 augustus 2020 te Enschede openlijk, te weten, op [a-straat] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] immers hebben verdachte en zijn mededaders:
- die [slachtoffer] naar de grond gewerkt en (vervolgens) meermalen, met een of meer mes(sen), althans (een) daarop gelijkende scherpe en/of puntige en/of snijdende voorwerp(en) in het bovenlichaam en het onderlichaam gestoken en/of gesneden, terwijl die [slachtoffer] al dan niet op de grond lag; en
- die [slachtoffer] meermalen (met kracht) op/tegen het hoofd geschopt/getrapt en/of op het hoofd gestampt en/of op/tegen het (boven)lichaam geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. een proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0600-202037831-54 opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Oost-Nederland, als bijlage op pagina’s 105-106, voor zover inhoudende – zakelijk weergeven – als relaas van deze verbalisant:
Op pagina 105:
Op 10 augustus 2020 vond op [a-straat] te [plaats] een vechtpartij plaats, waarbij zes personen betrokken waren, te weten 5 mannen en 1 vrouw. Bij deze vechtpartij werd gebruik gemaakt van steekwapens. Door een collega in vrije tijd werden met de telefoon opnamen gemaakt van de vechtpartij. Deze beelden werden voor het onderzoek ter beschikking gesteld.
Op 11 augustus 2020 werden door mij de betreffende beelden uitgekeken, waarbij door mij het volgende werd waargenomen:
Aan het begin van het fragment is een scooter te zien die op de rijbaan ligt. Vlakbij staan vijf mannen heftig te discussiëren.
Nummer 1 is een licht getinte man met een donker sikje, gekleed in een zwarte korte broek en zwart T-shirt. Op z’n hoofd draagt hij een grijs petje van het merk Gucci met een soort blokjesmotief ([slachtoffer] ).
Nummer 2 is een licht getinte man met een dun donker baardje, gekleed in een zwarte korte broek en zwart T-shirt met print. Hij draagt een donkergrijze pet ( [verdachte] ).
Nummer 3 is een licht getinte man met kort zwart haar, gekleed in een wit T-shirt en een grijze korte broek (verdachte [betrokkene 1] ).
Nummer 4 is een licht getinte man met kort zwart haar, gekleed in een wit T-shirt en blauwgrijze korte broek (naam onbekend).
Nummer 5 is een licht getinte man met kort zwart haar, gekleed in een korte broek en een blauw poloshirt (verdachte [betrokkene 3] ).
Nummer 6 is een licht getinte vrouw met lang donker haar, gekleed in een grijs met zwarte jurk. ( [betrokkene 4] ).
Na enkele seconden gaat de groep uit elkaar en lopen nummers 3 ( [betrokkene 1] ), 4 en 5 ( [betrokkene 3] ) weg richting een auto die wat verderop staat. Enkelen hebben een voorwerp in de hand. Nummer 5 ( [betrokkene 3] ) heeft in z’n linkerhand een gevarendriehoek en in de rechterhand een onbekend voorwerp. Nummer 3 ( [betrokkene 1] ) raapt, voordat hij wegloopt nog een voorwerp van de grond. Nummer 1 ( [slachtoffer] ) en nummer 2 ( [verdachte] ) staan nog een tijd te praten.
Nadat 1 minuut en 23 seconden verstreken zijn zet [slachtoffer] de scooter rechtop en start deze. Vervolgens haalt hij iets uit z’n rechterbroekzak, een boksbeugel. Daarna haalt hij uit met rechts en stompt [verdachte] hard tegen de linkerzijde van het hoofd. [verdachte] stapt achteruit en haalt ook iets uit z’n rechterbroekzak. Dit blijkt een mes.
Op pagina 106:
Je hoort het mes openklappen en dan is te zien dat [verdachte] met het mes een zwaaiende bewegingen maakt richting [slachtoffer] . Dan schopt [slachtoffer] met rechts richting [verdachte] en even later spuugt [slachtoffer] in de richting van [verdachte] . [verdachte] haalt nogmaals uit met het mes en maakt daarmee twee keer over een zwaaiende beweging ter hoogte van de hals van [slachtoffer] . Dan stompt [slachtoffer] nogmaals [verdachte] tegen z’n hoofd. [verdachte] maakt nogmaals een zwaaiende beweging met het mes naar [slachtoffer] en ook nu reageert deze door [verdachte] tegen het hoofd te stompen. Nadat [verdachte] nogmaals met het mes ter hoogte van de hals van [slachtoffer] heeft uitgehaald, vlucht [slachtoffer] . Hij rent naar zijn scooter die met draaiende motor klaar staat, pakt de scooter en probeert al rennend op de scooter te springen.
Op dat moment komt nummer 4 hem tegemoet rennen en in het voorbijgaan steekt hij met een mes of ander steekvoorwerp richting de rug van [slachtoffer] . Dan komt nummer 6 ( [betrokkene 4] ) in beeld. Zij probeert [slachtoffer] tegen te houden en hij komt met de scooter ten val. Dan komt nummer 3 ( [betrokkene 1] ) erbij en hij maakt met een mes of ander steekvoorwerp een stekende beweging in de richting van de op de grond liggende [slachtoffer] . Dan komt een zwarte auto aangereden, die pal voor de groep stopt. Nummer 5 ( [betrokkene 3] ) stapt uit.
[slachtoffer] krabbelt overeind en wordt vastgepakt door nummer 6 ( [betrokkene 4] ). Ze bewegen achteruit en vallen beiden over de achter liggende scooter. Dan wordt de op de grond liggende [slachtoffer] drie keer geslagen door nummer 6 ( [betrokkene 4] ). [slachtoffer] wordt vier keer geschopt door nummer 3 ( [betrokkene 1] ) en één keer door nummer 4 en ook nummer 5 ( [betrokkene 3] ) slaat hem nog twee keer. Dan stapt [verdachte] in de auto en gaat achter het stuur zitten. Nummers 3 ( [betrokkene 1] ), 4, 5 ( [betrokkene 3] ) en 6 ( [betrokkene 4] ) lopen richting de auto.
Nummer 3 ( [betrokkene 1] ) draait zich nog één keer om en steekt [slachtoffer] met een mes of ander steekvoorwerp in de onderrug. Vervolgens rijdt de auto weg. Daarbij is te zien dat de auto is voorzien van het Belgische kenteken [...] .
2. een proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0600-2020375831-74, opgemaakt door [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Oost-Nederland, als bijlage op pagina’s 76-77, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant:
Op pagina 76:
Naar aanleiding van het opgeven van valse gegevens heb ik dit proces-verbaal opgemaakt.
In dit gehele dossier hoort de betrokkene [betrokkene 1] te zijn: [betrokkene 1] .
In dit gehele dossier hoort de betrokkene [betrokkene 4] te zijn: [betrokkene 4] .
3. de eigen waarneming van de rechtbank, zoals weergegeven op pagina 3 in het proces-verbaal betreffende de terechtzitting van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 13 april 2021, zakelijk weergeven inhoudende:
De rechtbank neemt bij het bekijken van de camerabeelden ter terechtzitting waar dat op tijdstip 01:51 en 01:52 van de camerabeelden te zien is dat verdachte [verdachte] , nadat [slachtoffer] is opgestaan na zijn val met de scooter, in zijn rechterhand een mes heeft en twee stekende bewegingen maakt in de bil/het bovenbeen van [slachtoffer] .
4. een proces-verbaal van verhoor verdachte, genummerd PL0600-2020375831-78, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden hoofdagent van politie Oost-Nederland, als bijlage op pagina’s 339-344, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [slachtoffer] :
Op pagina 342:
Ik stapte op mijn scooter en reed weg. Ik moest langs man 1 (het hof begrijpt uit bewijsmiddel 1: de onbekend gebleven man) maar deze trok mij van mijn scooter af. Toen ik eenmaal op de grond lag voelde ik dat ik tegen mijn hoofd werd getrapt en dat ik in mijn been werd gestoken. Ik werd getrapt, geslagen, alles. Iedereen deed wel wat. Ik werd in mijn linkerzij, bil en linkeroksel gestoken. Zelfs de vrouw begon mij te slaan.
5. een proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0600-2020375831-109, opgemaakt door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie Oost-Nederland, als bijlage op pagina 80-1, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant:
Op 12 augustus 2020 heeft verbalisant [verbalisant 5] , Forensisch Opsporing, een onderzoek ingesteld in de zwarte Golf, voorzien van het Belgisch kenteken [...] . [verbalisant 5] heeft een vouwmes, voorzien van een blauw handvat en een zwart lemmet van ongeveer 10 cm aangetroffen. Dit mes vertoonde bloedsporen. [verbalisant 5] heeft een tweede mes aangetroffen in een opbergvak aan de achterzijde van de bijrijdersstoel. Dit mes betrof een vouwmes, voorzien van een gevlekt zwart handvat en een lemmet van ongeveer 11,5 cm. Het mes vertoonde eveneens bloedsporen.
6. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een geneeskundige verklaring, als bijlage op pagina 373, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Geneeskundige informatie betreffende [slachtoffer] .
Onderzoek op 18 augustus 2020.
Uitwendig waargenomen letsel: Wond oksel links, wond bil, wond neus, wond rechterarm, schaafwond hals, wond linkerknie, wond rug.
Overige van belang zijnde informatie: ingeklapte long links.
Geschatte genezingsduur: drie maanden.”
2.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring verder overwogen:
“De videobeelden die door de verbalisant in bewijsmiddel 1 zijn beschreven, maken deel uit van het dossier. Het hof heeft geconstateerd dat de beschrijving van de videobeelden in bewijsmiddel 1 grotendeels overeenkomt met wat daadwerkelijk op die beelden te zien is. De aanleiding voor de confrontatie tussen [slachtoffer] en de verdachten is niet zonder meer duidelijk geworden. Die aanleiding speelt zich af vóórdat werd gestart met het maken van de videobeelden. De gebeurtenissen die op de videobeelden zichtbaar zijn, spelen zich af in een relatief kort tijdsbestek. Het hof ziet evenwel, met de advocaat-generaal, aanleiding om de geweldshandelingen uit te splitsen. Een kantelpunt in deze confrontatie is dat [slachtoffer] op enig moment heeft geprobeerd te vluchten, reden waarom het hof de gebeurtenissen voor en na die vluchtpoging afzonderlijk zal bespreken.
Het eerste deel, vóór de vluchtpoging met de bromfiets
Voor het deel vóór de vluchtpoging met de bromfiets leidt het hof het volgende uit de bewijsmiddelen af.
Nadat zich een (eerste) treffen heeft voorgedaan tussen een aantal verdachten en [slachtoffer] , lijken alle betrokkenen hun eigen weg te gaan. [slachtoffer] en [verdachte] blijven bij de bromfiets nog wat napraten tot [slachtoffer] op enig moment een boksbeugel uit zijn broekzak pakt en [verdachte] daarmee tegen het hoofd slaat. [verdachte] pakt in reactie daarop een mes en begint daarmee een tegenaanval in de richting van [slachtoffer] . Daarbij haalt [verdachte] met zijn mes meerdere keren naar [slachtoffer] uit, onder andere ter hoogte van diens hals/hoofd. [verdachte] en [slachtoffer] bevinden zich op dat moment ongeveer op armlengte afstand van elkaar, hetgeen mede blijkt uit het door [slachtoffer] ontwijken van deze aanvallen door naar achteren te stappen, terwijl [verdachte] telkens richting [slachtoffer] gaat om opnieuw in diens richting uit te halen. Uiteindelijk rent [slachtoffer] terug naar zijn bromfiets en probeert weg te rijden.
(...)
Het tweede deel, ná de vluchtpoging met de bromfiets
Voor het tweede deel ná de vluchtpoging met de bromfiets leidt het hof het volgende uit de bewijsmiddelen af.
Nadat [slachtoffer] in het hiervoor beschreven handgemeen met [verdachte] verzeild is geraakt, probeert hij te vluchten op zijn bromfiets. Tijdens die vlucht komt hij langs een onbekend gebleven man uit de groep van [verdachte] . Deze steekt [slachtoffer] met een mes in zijn rug, waarna [slachtoffer] zijn balans verliest. Op dat moment komt [betrokkene 4] [slachtoffer] tegemoet en probeert hem tegen te houden, waardoor [slachtoffer] ten val komt. Wanneer hij wil opstaan, pakt [betrokkene 4] hem vast. Op dat moment steekt [betrokkene 1] [slachtoffer] minimaal éénmaal. Hierna maakt [verdachte] een tweetal stekende bewegingen met een mes richting de bil/het bovenbeen van [slachtoffer] . Kort daarop vallen [betrokkene 4] en [slachtoffer] achterover over de bromfiets die achter hen op de grond ligt. Zij belanden samen op de grond. [betrokkene 4] stompt [slachtoffer] daarna drie keer op zijn hoofd, [betrokkene 1] geeft [slachtoffer] vier schoppen, waarbij de onbekend gebleven man [slachtoffer] nog één schop en [betrokkene 3] hem nog twee vuistslagen geeft. Dit geweld richt zich vooral op het bovenlichaam en hoofd van [slachtoffer] . Hierna lopen de verdachten richting [verdachte] ’s auto, maar op dat moment draait [betrokkene 1] zich om naar [slachtoffer] en steekt hem één keer in zijn onderrug. Daarna vertrekken alle vijf personen in [verdachte] ’s auto.
Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van het hof onmiskenbaar van gezamenlijk uitgevoerd geweld tegen [slachtoffer] nadat die zich even daarvoor juist probeerde te onttrekken aan [verdachte] ’s aanval. [verdachte] heeft hierbij niet alleen zelf opnieuw significant geweld gebruikt door twee keer te steken, maar heeft ook geen enkele poging gedaan om de overige verdachten ervan te weerhouden door te gaan met hun geweldsuitoefening tegen [slachtoffer] , ook niet nadat [slachtoffer] achterover was gevallen. Voor het hof staat daarmee vast dat [verdachte] niet alleen de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door zijn handelen ook opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldsexplosie tegen [slachtoffer] en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het hof acht het onder 2 tenlastegelegde daarom bewezen.
De vraag die het hof voorts te beantwoorden heeft, is of ook het impliciet cumulatief onder 1 primair tenlastegelegde in de variant medeplegen bewezen kan worden verklaard, voor zover het betrekking heeft op de laatste twee gedachtestreepjes. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daarbij als volgt.
Voor wat betreft de aanmerkelijke kans op de dood overweegt het hof dat het, anders dan de raadsman lijkt te veronderstellen, niet gaat om de vraag of de handelingen van [verdachte] in het tweede deel - het tweemaal steken richting bil/bovenbeen - op zichzelf kunnen worden aangemerkt als een poging tot doodslag, maar of de geweldshandelingen zoals die in zijn geheel beschouwd tegen [slachtoffer] zijn uitgeoefend als zodanig kunnen worden aangemerkt en of [verdachte] in dat verband kan worden aangemerkt als medepleger van dat feit.
In dat verband heeft het hof er acht op geslagen dat [slachtoffer] zich aan het begin van de tweede fase van het incident aan het geweld probeert te onttrekken. De verdachten willen dit kennelijk voorkomen en beginnen vervolgens ieder voor zich, maar ook tezamen en in wisselende samenstellingen min of meer gelijktijdig, met het uitoefenen van geweld tegen [slachtoffer] . Dit geweld bestaat uit het steken, schoppen/trappen en slaan/stompen, ook nadat [slachtoffer] op de grond ligt. Voordat [slachtoffer] over de bromfiets struikelt, kiest [verdachte] ervoor om zich opnieuw in het handgemeen met [slachtoffer] te mengen terwijl die al wordt aangevallen door [betrokkene 1] en [betrokkene 4] . Het geweld richt zich, zowel voor het vallen over de bromfiets als daarna, op het onderlichaam, het bovenlichaam en het hoofd van [slachtoffer] . Het met kracht slaan/stompen en schoppen/trappen op of tegen het hoofd en het bovenlichaam en het steken in het boven- en onderlichaam, stuk voor stuk kwetsbare lichaamsdelen met vitale organen en lichaamsaderen daarin, kan naar algemene ervaringsregels leiden tot de dood van een slachtoffer. Daarmee is naar het oordeel van het hof sprake van een aanmerkelijke kans op de dood, die [verdachte] door zijn aandeel in de gezamenlijke uitvoering van het geweld op de koop heeft toegenomen.
De voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking leidt het hof af uit de gezamenlijke uitvoering van het geweld tegen [slachtoffer] bij en na diens poging om met de bromfiets te vluchten.
Samenvattend komt het hof voor het tweede deel tot een bewezenverklaring van het impliciet cumulatief onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde, een en ander zoals hieronder weergegeven in de bewezenverklaring.”
2.2.4
Het hof heeft het verweer waarop het cassatiemiddel doelt, als volgt samengevat en verworpen:
“Door en namens verdachte is subsidiair aangevoerd dat aan verdachte een geslaagd beroep op noodweer, noodweerexces dan wel putatief noodweer toekomt. Hij is door [slachtoffer] tweemaal met kracht met een boksbeugel tegen zijn hoofd geslagen. Tegen de aanval mocht verdachte zich verdedigen, althans door deze aanval en de daardoor ontstane emoties is verdachte te ver gegaan in de noodzakelijke verdediging, dan wel verkeerde verdachte door deze emoties in de veronderstelling dat hij (steeds) werd aangevallen.
(...)
Onder verwijzing naar de vastgestelde feiten zoals het hof deze hierboven heeft weergegeven onder het kopje ‘Bewijsmiddelen’ en de overwegingen van het hof zoals weergegeven onder het kopje ‘Het eerste deel, vóór de vluchtpoging met de bromfiets’, in het bijzonder de eerste alinea van die tekst, is het hof van oordeel dat verdachte na de klappen met de boksbeugel de confrontatie heeft gezocht en is blijven zoeken. Dit staat in de weg aan het aannemen van enige noodweersituatie, ook bij een beroep op noodweerexces of putatief noodweer. (vgl. HR 8 juni 2010. ECLI:NL:HR:2010:BK4788 en HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2043). Die is dan ook niet aannemelijk geworden.”
2.3
Artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht luidt:
“1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
2. Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.”
2.4
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard wanneer de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht. In zo een geval kan ook een beroep op noodweerexces niet slagen. (Vgl. HR 8 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4788 en HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, rechtsoverweging 3.3 en 3.6.1.)
2.5
Het hof heeft de confrontatie tussen de verdachte en [slachtoffer] onderscheiden in een deel dat voorafging aan de vluchtpoging van [slachtoffer] en een deel dat daarop volgde. Het hof heeft het beroep op (putatief) noodweer en noodweerexces voor beide delen van de confrontatie verworpen, omdat de “verdachte na de klappen met de boksbeugel de confrontatie heeft gezocht en is blijven zoeken.” Daarmee heeft het hof kennelijk toepassing willen geven aan de hiervoor onder 2.4 bedoelde uitzondering dat bij aanvallende gedragingen een beroep op (putatief) noodweer en noodweerexces niet kan worden aanvaard.
2.6.1
Wat betreft het eerste deel van de confrontatie tussen de verdachte en [slachtoffer] – dat correspondeert met wat onder 1 primair onder a ten laste van de verdachte is bewezenverklaard – is het oordeel van het hof dat de gedragingen van de verdachte niet kunnen worden aangemerkt als ‘verdediging’ maar als aanvallend moeten worden gezien in de onder 2.4 bedoelde zin niet zonder meer begrijpelijk. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat de feitelijke vaststellingen van het hof, zoals deze onder meer volgen uit het als bewijsmiddel 1 gebruikte proces-verbaal van bevindingen, inhouden dat de stekende en zwaaiende bewegingen met een mes door de verdachte in de richting van [slachtoffer] , direct volgden op de harde klap van [slachtoffer] met een boksbeugel tegen het hoofd van de verdachte en dat deze verder plaatsvonden in een situatie van door hen beiden over en weer gepleegde geweldshandelingen.
2.6.2
Wat betreft het tweede deel van de confrontatie tussen de verdachte en [slachtoffer] – dat correspondeert met wat onder 1 primair onder b en onder 2 ten laste van de verdachte is bewezenverklaard – is het oordeel van het hof dat de gedragingen van de verdachte niet kunnen worden aangemerkt als ‘verdediging’ maar als aanvallend moeten worden gezien, toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat de vaststellingen van het hof over dit deel van de confrontatie onder meer inhouden dat [slachtoffer] voorafgaand aan het door de verdachte en zijn mededaders gepleegde geweld heeft geprobeerd te vluchten, dat deze vluchtpoging door de mededaders van de verdachte, die hem te hulp waren geschoten, met geweld werd verhinderd en dat de verdachte zelf pas weer geweldshandelingen op [slachtoffer] heeft uitgeoefend nadat zijn mededaders diverse geweldshandelingen tegen [slachtoffer] hadden gepleegd en de verdachte zich samen met zijn mededaders tegenover [slachtoffer] in een overtalsituatie bevond.
2.6.3
Het cassatiemiddel slaagt voor zover het ziet op het eerste deel van de confrontatie. Het cassatiemiddel faalt voor zover het ziet op het tweede deel van de confrontatie. Dat brengt mee dat alleen de beslissingen ten aanzien van het onder 1 primair onder a tenlastegelegde en de strafoplegging niet in stand kunnen blijven.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 primair onder a tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T.B. Trotman en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 februari 2025.