ECLI:NL:HR:2025:258

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
24/00172
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onrechtmatige daad en terugkomen van bindende eindbeslissing in verbintenissenrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en de Gemeente Montfoort. De zaak betreft een vordering tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad, waarbij [eiser] stelt dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door te eisen dat twaalf parkeerplaatsen openbaar moesten zijn in het kader van een project voor appartementen. De rechtbank Midden-Nederland had de vorderingen van [eiser] afgewezen, waarna het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een tussenarrest van 14 maart 2023 [eiser] de gelegenheid gaf om informatie te verschaffen over gemaakte kosten. In het eindarrest van 31 oktober 2023 heeft het hof de Gemeente veroordeeld tot betaling van € 5.708,63 aan [eiser], maar ook andere vorderingen afgewezen.

In cassatie heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof in zijn eindarrest onterecht is teruggekomen van een bindende eindbeslissing zonder partijen de gelegenheid te bieden zich hierover uit te laten. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens is de Gemeente veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid en de procedurele waarborgen in het civiele recht, vooral bij het terugkomen van bindende beslissingen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/00172
Datum14 februari 2025
ARREST
In de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,
hierna: [eiser],
advocaat: A.C. van Schaick,
tegen
GEMEENTE MONTFOORT,
zetelende te Montfoort,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,
hierna: de Gemeente,
advocaat: T.T. van Zanten.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak NL19.6438 van de rechtbank Midden-Nederland van 16 juli 2020;
b. de arresten in de zaak 200.283.818 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 februari 2022, 14 maart 2023 (ambtshalve verbeterd bij herstelarrest van 6 juni 2023) en 31 oktober 2023.
[eiser] heeft tegen het arrest van het hof van 31 oktober 2023 beroep in cassatie ingesteld.
De Gemeente heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor de Gemeente mede door L. van den Reek.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2-1.10.
2.2
[eiser] vordert verklaringen voor recht en schadevergoeding op de grond dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens [betrokkene 1] en diens echtgenote. Laatstgenoemden hebben hun vorderingsrechten op de Gemeente aan [eiser] overgedragen. Volgens [eiser] heeft de Gemeente onrechtmatig gehandeld, onder meer door in haar besluitvorming en in haar feitelijk handelen te eisen dat twaalf parkeerplaatsen die behoorden bij een project tot realisering van appartementen, openbaar moesten zijn.
2.3
De rechtbank [1] heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen.
2.4.1
Het hof [2] heeft in zijn tussenarrest van 14 maart 2023 (hierna: het tussenarrest) beslist dat [eiser] de gelegenheid krijgt om bij akte informatie te verschaffen over – kort gezegd – kosten die zijn gemaakt in verband met overleg met de Gemeente over integriteitsschendingen door functionarissen van de Gemeente, schade als gevolg van de onmogelijkheid om de (hiervoor in 2.2 genoemde) twaalf parkeerplaatsen te verhuren en kosten ter beperking van schade en van vaststelling van aansprakelijkheid en schade (art. 6:96, aanhef en onder a en b, BW).
2.4.2
In zijn eindarrest van 31 oktober 2023 (hierna: het eindarrest) heeft het hof [3] de Gemeente veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag in hoofdsom van € 5.708,63. Het hof heeft de vorderingen van [eiser] voor het overige afgewezen.

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1.1
Onderdeel 2.1 van het middel klaagt onder meer dat het hof in (rov. 2.8 van) zijn eindarrest is teruggekomen van de bindende eindbeslissing in (rov. 3.35 van) zijn tussenarrest zonder dat het partijen eerst gelegenheid had geboden zich uit te laten over zijn voornemen om van die bindende eindbeslissing terug te komen.
3.1.2
In het tussenarrest heeft het hof overwogen:
“3.35 Uit het dossier leidt het hof af dat [eiser] pogingen heeft gedaan ter verkrijging van voldoening buiten rechte (artikel 6:96 lid 2 sub c BW). Het gevorderde bedrag voor buitengerechtelijke incassokosten van € 3.404,70 inclusief BTW komt het hof niet onredelijk voor, zodat dit bedrag te gelegener tijd bij eindarrest zal worden toegewezen.”
In zijn eindarrest heeft het hof overwogen:
“2.8. In rechtsoverweging 3.35 van het tussenarrest is beslist dat de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen. Omdat anders dan het hof verwachtte niet is komen vast te staan dat [betrokkene 1] schade heeft geleden door het niet kunnen verhuren van de parkeerplaatsen, is het niet redelijk om de gemeente te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Zou [eiser] in de periode vóór het starten van deze procedure zijn vordering hebben beperkt tot het toe te wijzen bedrag van € 5.708,63 inclusief btw, in plaats van een vordering van ruim € 280.000 (in hoger beroep nog vermeerderd tot ruim € 425.000), dan is aannemelijk dat de gemeente met [eiser] tot een vergelijk zou zijn gekomen en deze procedure zou zijn voorkomen. Het is daarom niet redelijk dat deze kosten voor rekening van de gemeente komen. In zoverre komt het hof terug van zijn beslissing in rechtsoverweging 3.35 van het tussenarrest en zal het dit deel van de vordering alsnog afwijzen.”
3.1.3
Bij het wijzen van zijn eindarrest was het hof in beginsel gebonden aan zijn (in rov. 3.35 van zijn tussenarrest) uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissing over de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten. Wel stond het het hof vrij om deze bindende eindbeslissing te heroverwegen om te voorkomen dat het uitspraak zou doen op een feitelijk of juridisch onjuiste grondslag, nadat partijen de gelegenheid hadden gekregen zich daarover uit te laten. Het hof heeft echter noch partijen gelegenheid geboden zich uit te laten over zijn voornemen om terug te komen van zijn bindende eindbeslissing, noch toereikend gemotiveerd dat het in dit geval niet was gehouden partijen daartoe gelegenheid te bieden. De daarop gerichte klacht slaagt.
3.2
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beoordeling van het middel in het voorwaardelijke incidentele beroep

4.1
Het incidentele beroep is ingesteld onder de voorwaarde dat een of meer klachten in het principale beroep slagen. Hiervoor in 3.1.3 is gebleken dat deze voorwaarde is vervuld. Het middel in het incidentele beroep moet daarom worden onderzocht.
4.2
De klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 oktober 2023;
- verwijst de zaak naar het gerechtshof ʼs-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 2.598,97 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de Gemeente deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
in het incidentele beroep:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de Gemeente deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock, S.J. Schaafsma en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
14 februari 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland 16 juli 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:2856.
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 maart 2023, zoals ambtshalve verbeterd bij herstelarrest van 6 juni 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:2208.
3.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 31 oktober 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:9203.