Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
De aangiften voor de omzetbelasting werden opgesteld door een ter zake kundige adviseur (hierna: de intermediair), op basis van door belanghebbende aangereikte stukken.
De bestuurder zorgde voor de betaling van de omzetbelasting die volgens de ingediende aangiften moest worden voldaan.
Uit dat onderzoek is gebleken dat de bestuurder namens een van de vennootschappen zes facturen heeft opgemaakt en uitgereikt met factuurdatum 8 januari 2014, 1 februari 2014, 11 februari 2014, 24 maart 2014 en 7 april 2014. Die facturen waren gericht aan een in Nederland gevestigde besloten vennootschap (hierna: de BV). Volgens die facturen zijn bedragen tot in totaal € 22.498 aan omzetbelasting aan de BV in rekening gebracht. Deze in rekening gebrachte bedragen zijn in de aangiften over de maanden januari tot en met april 2014 niet als verschuldigde omzetbelasting opgegeven, noch nadien gecorrigeerd door bij wijze van suppletie uit eigen beweging mededeling te doen van onjuistheden of onvolledigheden zoals voorzien in artikel 10a, lid 1, AWR, in samenhang gelezen met artikel 15 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968.
3.De oordelen van het Hof
a) het is een feit van algemene bekendheid dat, in het geval een ondernemer omzetbelasting in rekening brengt, deze op een (tijdvak)aangifte moet worden betaald;
b) uit de omstandigheid dat belanghebbende in het jaar 2013, en ook in de jaren daaraan voorafgaand, de in rekening gebrachte omzetbelasting steeds op aangifte heeft voldaan (betaald), mag worden afgeleid dat belanghebbende wetenschap heeft van de omstandigheid dat gefactureerde omzetbelasting moet worden betaald op de aangifte over het tijdvak waarin die omzetbelasting in rekening is gebracht;
c) aangezien de bestuurder in de periode 1 januari 2014 tot en met 30 april 2014 op verkoopfacturen omzetbelasting aan afnemers in rekening heeft gebracht terwijl over tijdvakken in deze periode nihilaangiften zijn gedaan, wist belanghebbende in de persoon van de bestuurder, dan wel kan het niet anders zijn dan dat de bestuurder heeft geweten dat de aangiften over de maanden januari tot en met april 2014 onjuist dan wel onvolledig waren;
d) in de hiervoor bedoelde wetenschap heeft belanghebbende het wilsbesluit genomen om de onderwerpelijke aangiften voor de omzetbelasting te doen, zoals ze zijn gedaan;
e) door zich bij de betaling van de verschuldigde omzetbelasting te baseren op de onjuiste dan wel onvolledige aangiften wist belanghebbende, dan wel kan het niet anders zijn dan dat belanghebbende heeft geweten dat het gevolg hiervan zou zijn dat de door haar in rekening gebrachte en verschuldigde omzetbelasting niet dan wel gedeeltelijk niet zou worden betaald. Het gevolg van haar handelen is daarmee door belanghebbende bewust aanvaard;
f) uit het verslag van het hoorgesprek dat tijdens de bezwaarfase heeft plaatsgevonden, volgt dat belanghebbende opzettelijk de omzetbelasting van de zes verkoopfacturen niet heeft aangegeven en voldaan omdat de bestuurder en de intermediair verklaren dat hier niets mee werd gedaan omdat zij van mening waren dat dit voor de liquiditeit van belastingplichtige beter was.
4.Beoordeling van het middel
Het middel stelt dat de bestuurder de intermediair niet tijdig, met het oog op het opstellen van de desbetreffende aangifte voor de omzetbelasting, op de hoogte heeft gesteld van die substantiële bedragen aan verschuldigde omzetbelasting en dat belanghebbende daarmee niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van haar kan worden gevergd bij de samenwerking met de intermediair. Het middel wijst erop dat de Inspecteur volgens het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank onweersproken heeft gesteld dat de bestuurder de facturen (zie hiervoor in 2.4, tweede alinea) niet tijdig aan de intermediair ter beschikking heeft gesteld, en dat belanghebbende in hoger beroep geen informatie heeft verstrekt waaruit kan worden afgeleid dat de facturen wel aan de intermediair waren verstrekt voorafgaand aan het moment waarop de desbetreffende aangifte voor de omzetbelasting moest worden gedaan. Gelet op deze stand van het geding had het Hof ervan moeten uitgaan dat de bestuurder de facturen indertijd niet tijdig heeft verstrekt aan de intermediair.
In een dergelijke situatie mag belanghebbende niet afgaan op de door haar ingeschakelde intermediair, aldus het middel.