ECLI:NL:HR:2025:193

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
23/04361
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beëindiging vermogensbeheer en vergoedingspercentage

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Upper Brook (I) Limited en Palladyne International Asset Management B.V. De zaak betreft de beëindiging van een vermogensbeheerovereenkomst en de vraag of de beëindiging rechtsgeldig was. De Hoge Raad oordeelt dat de beëindiging van het vermogensbeheer alleen kon plaatsvinden door het inleveren van aandelen in het fonds tegen uitkering van de waarde, en niet door het ontslag van de bestuurder van het fonds of het opzeggen van de investment management overeenkomst. Upper Brook (I) had klachten ingediend over het feit dat essentiële stellingen over de opzegmogelijkheid waren gepasseerd en dat er een onjuist vergoedingspercentage in het dictum was opgenomen. De Hoge Raad heeft de klachten van Upper Brook (I) afgewezen en het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 8 augustus 2023 vernietigd, maar alleen voor zover het dictum een fout bevatte over het vergoedingspercentage. De Hoge Raad heeft Upper Brook (I) veroordeeld in de proceskosten van het cassatieberoep, die zijn begroot op € 14.229,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/04361
Datum7 februari 2025
ARREST
In de zaak van
UPPER BROOK (I) LIMITED,
gevestigd op de Kaaimaneilanden,
EISERES tot cassatie,
hierna: Upper Brook (I),
advocaat: F.E. Vermeulen,
tegen
PALLADYNE INTERNATIONAL ASSET MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: PIAM,
advocaat: E.M. Tjon-En-Fa.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak C/13/641521 / HA ZA 18-40 van de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2021;
b. de arresten in de zaken 200.292.372/01 en 200.292.383/01 van het gerechtshof Amsterdam van 29 maart 2022 en 8 augustus 2023.
Upper Brook (I) heeft tegen het arrest van het hof van 8 augustus 2023 beroep in cassatie ingesteld.
PIAM heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Upper Brook (I) mede door H.A.W. Ruiter.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Upper Brook (I) heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Voor de feiten en omstandigheden waarvan in cassatie kan worden uitgegaan en voor het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.2-2.35.
2.2
Voor zover in cassatie van belang heeft het hof [1] als volgt beslist:

6. Beslissing
Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.292.372/01
[…]
6.8.
verklaart voor recht dat PIAM vanaf 11 juli 2014 jegens Upper Brook (I) gerechtigd is tot de volledige fee van 2,5% per jaar over de NAV, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 30 dagen na de respectieve vervaldata van de kwartaalbedragen (zijnde de eerste dag van elk kwartaal) tot de dag van betaling, zolang het vermogensbeheer door PIAM niet rechtsgeldig is beëindigd en ter uitvoering daarvan overdracht van de assets uit het fonds aan een andere
investment managerheeft plaatsgevonden of de assets op de daarvoor aangewezen weg zijn geliquideerd en uitgekeerd aan LIA;”

3.Beoordeling van het middel

3.1
De klachten van de onderdelen 1.1 (waaronder 1.1.1 en 1.1.2), 1.2 (waaronder 1.2.1 en 1.2.2) en 1.3.1 van het middel falen op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.17-3.22, 3.25-3.28 respectievelijk 3.32-3.33. Hieruit volgt dat het beroep van PIAM op het gezag van gewijsde van een aantal beslissingen in een beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 8 augustus 2023 [2] geen behandeling behoeft.
3.2
Onderdeel 2.2 klaagt over de onder 6.8 van het dictum gegeven verklaring voor recht dat PIAM recht heeft op een
management feevan 2,5% per jaar over de
Net Asset Valuevan het fonds. Deze klacht slaagt. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat tussen partijen aanvankelijk een
management feevan 0,625% per kwartaal was overeengekomen, maar dat zij nadien nadere afspraken over de hoogte van de
management feehebben gemaakt, die ertoe hebben geleid dat de verschuldigde
management feelager is dan het oorspronkelijk afgesproken percentage.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.4
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door te beslissen als hierna vermeld.
3.5
PIAM heeft voorafgaand aan de cassatieprocedure erkend dat het dictum een fout bevat en heeft in verband daarmee onvoorwaardelijk afstand gedaan van enige aanspraak die zij op basis van die fout zou kunnen hebben. In de cassatieprocedure heeft PIAM dit herhaald (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.55-3.56). De Hoge Raad ziet in het voorgaande aanleiding om Upper Brook (I) als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het cassatieberoep te veroordelen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 8 augustus 2023, maar uitsluitend voor zover in het dictum onder 6.8 is vermeld: “van 2,5% per jaar over de NAV”, zodat het dictum komt te luiden:
“6.8. verklaart voor recht dat PIAM vanaf 11 juli 2014 jegens Upper Brook (I) gerechtigd is tot de volledige fee, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 30 dagen na de respectieve vervaldata van de kwartaalbedragen (zijnde de eerste dag van elk kwartaal) tot de dag van betaling, zolang het vermogensbeheer door PIAM niet rechtsgeldig is beëindigd en ter uitvoering daarvan overdracht van de assets uit het fonds aan een andere
investment managerheeft plaatsgevonden of de assets op de daarvoor aangewezen weg zijn geliquideerd en uitgekeerd aan LIA;”;
- veroordeelt Upper Brook (I) in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van PIAM begroot op € 14.229,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Upper Brook (I) deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, F.J.P. Lock en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
7 februari 2025.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 8 augustus 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1922. Zie voor het eindvonnis in eerste aanleg: rechtbank Amsterdam 24 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:535.
2.Gerechtshof Amsterdam 8 augustus 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1918.