Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
31 januari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een kort geding tegen de uitlevering van [eiser] aan de Verenigde Staten. [eiser], een Oekraïense nationaliteit, was door de VS aangeklaagd voor verschillende strafbare feiten en de Nederlandse autoriteiten hadden een uitleveringsverzoek ontvangen. De rechtbank Amsterdam had eerder de uitlevering toelaatbaar geoordeeld, en de Hoge Raad had dit oordeel in een eerdere uitspraak bevestigd. In het kort geding vorderde [eiser] dat de Staat zou worden veroordeeld om de uitlevering te weigeren, maar de voorzieningenrechter wees deze vordering af.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bleek dat [eiser] de bijstand van een tolk nodig had, maar dat er problemen waren met de beschikbaarheid van een tolk. Het hof constateerde dat de kosten van de tolk voor rekening van [eiser] zouden komen, wat leidde tot klachten van [eiser] over de gebrekkige tolkenbijstand. De Hoge Raad oordeelde dat het hof voldoende had vastgesteld dat [eiser] de bijstand van een tolk nodig had en dat de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling niet tot cassatie kon leiden.
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en legt de kosten van het geding in cassatie op aan [eiser]. Dit arrest benadrukt het belang van adequate tolkenbijstand in juridische procedures, vooral in het kader van uitleveringszaken.