Het hof heeft bij arrest van 23 mei 2023het beroep van de bedrijfsarts op een functioneel verschoningsrecht ten aanzien van vragen die betrekking hebben op de feiten en omstandigheden genoemd hiervoor in 2.5 en de vragen genoemd hiervoor in 2.7 en 2.8 afgewezen. Het heeft daartoe als volgt overwogen.
Ingevolge art. 165 lid 2, aanhef en onder b, Rv beoordeelt de rechter of er grond bestaat voor het aanvaarden van een functioneel verschoningsrecht voor degene die een geheimhoudingsplicht heeft uit hoofde van zijn ambt, beroep of betrekking, over hetgeen hem in die hoedanigheid is toevertrouwd. De grondslag van het verschoningsrecht is gelegen in het in Nederland geldende algemeen rechtsbeginsel dat bij zodanige vertrouwenspersonen (aan wie het verschoningsrecht toekomt) het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden. Ontslag van de geheimhoudingsplicht door de betrokkene(n) doet het verschoningsrecht niet vervallen. De rechter heeft een marginaal toetsingsrecht (ECLI:NL:HR:1985:AC9066). (rov. 2) Een bedrijfsarts heeft ingevolge art. 88 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) een geheimhoudingsplicht ten aanzien van al datgene wat hem bij het uitoefenen van zijn beroep als geheim is toevertrouwd of waarvan hij het vertrouwelijk karakter moest begrijpen. Ook art. 7:457 BW voorziet in een geheimhoudingsplicht voor de bedrijfsarts (ingevolge het bepaalde in art. 7:464 BW dat de bewuste afdeling 5 van Boek 7 inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst van toepassing verklaart op andere geneeskundige handelingen). (rov. 3)
De bedrijfsarts is door de Stichting ingeschakeld voor het adviseren bij de begeleiding van haar werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun arbeid te verrichten (art. 14 lid 1, aanhef en onder b, Arbeidsomstandighedenwet). Ingevolge art. 14 lid 7 Arbeidsomstandighedenwet geldt de geheimhoudingsplicht zoals genoemd in art. 7:457 BW niet voor het geval er sprake is van een consult door de bedrijfsarts in het kader van een verzuimspreekuur waarbij de bedrijfsarts beoordeelt of er sprake is van medische beperkingen voor de bedongen arbeid. In dat kader mag de bedrijfsarts noodzakelijke gegevens in het kader van de ziekteverzuimbegeleiding aan de werkgever doorgeven. Ook mag de bedrijfsarts met toestemming van de patiënt gegevens aan derden verstrekken (zie ook de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens d.d. 22 september 2022). Dit betekent dat de geheimhoudingsplicht van de bedrijfsarts – ongeacht of die gebaseerd is op art. 88 Wet BIG of art. 7:457 BW – niet absoluut is en door zijn hoedanigheid (bedrijfsarts die handelt in opdracht van de werkgever) en door de aard van zijn werkzaamheden (verzuimcontrole), in relatie tot de patiënt, wordt ingekleurd en afgebakend. (rov. 4)
De werkneemster wil de bedrijfsarts vragen stellen naar niet meer dan zijn werkzaamheden in het kader van een of meer (voor haar verplichte) consulten in het kader van verzuimcontrole zoals die vallen onder de advisering als bedoeld in art. 14 lid 1, aanhef en onder b, Arbeidsomstandighedenwet. Die vragen zien op het door art. 14 lid 7 Arbeidsomstandighedenwet uitgezonderde domein waar de geheimhoudingsplicht van de bedrijfsarts zich niet toe uitstrekt. De bedrijfsarts kan zich daarom niet op een functioneel verschoningsrecht beroepen. (rov. 5)
Maar ook als zou moeten worden geoordeeld dat de vragen geen betrekking hebben op het uitgezonderde domein, geldt dat het beroepsgeheim in dit geval niet absoluut is. Er dient daarom een belangenafweging plaats te vinden, waarbij het volgende geldt. De bedrijfsarts was ingeschakeld door de Stichting, als werkgever, in het kader van een (voor de werkneemster) verplichte verzuimcontrole. Er was geen sprake van een behandelrelatie. De positie van de werkneemster – maar ook die van de bedrijfsarts – is dus anders dan in het geval van een patiënt die een behandelend arts/bedrijfsarts consulteert voor advies en bijstand. De werkneemster heeft zich immers niet vrijwillig bij de bedrijfsarts gemeld in het kader van een arbeidsomstandighedenspreekuur, maar was verplicht te verschijnen in het kader van verzuimcontrole. Dat het in deze procedure gaat om de vraag of de bedrijfsarts toen adviezen aan de werkneemster heeft gegeven, werpt geen ander licht op de zaak omdat daarmee de relatie tussen de werkneemster en de bedrijfsarts geen andere aard of inhoud – zoals een behandelrelatie – heeft gekregen. Het ligt hier daarom op de weg van de bedrijfsarts om te onderbouwen welk concreet belang hij heeft bij handhaving van zijn beroep op het verschoningsrecht. De bedrijfsarts heeft geen ander belang aangevoerd dan een algemeen en generiek belang (een bedrijfsarts moet zich te allen tijde vrij kunnen voelen om zijn beroep uit te oefenen gelet ook op de omstandigheid dat hij zich in een spanningsveld bevindt tussen de werkgever enerzijds en de werknemer anderzijds). Dit is een belang dat gelet op zijn hoedanigheid en in de gegeven omstandigheden niet absoluut is maar hier gerelativeerd moet worden. Tegenover het door de bedrijfsarts genoemde belang staat het belang van de werkneemster tot waarheidsvinding in deze procedure, waarbij het optreden van de bedrijfsarts een belangrijke rol speelt. Daarbij moet worden meegewogen dat ten aanzien van de bedrijfsarts geldt dat deze wel met toestemming van de patiënt (medische) gegevens met derden mag delen, welke toestemming de werkneemster hem uitdrukkelijk in het kader van deze procedure heeft gegeven. Bij afweging van deze belangen is het hof van oordeel dat het belang van de werkneemster zwaarder dient te wegen dan dat van de bedrijfsarts. Het belang van de bedrijfsarts om zich door middel van een beroep op het verschoningsrecht vrij te pleiten van aansprakelijkheid, voor zover daarin het beroep van de bedrijfsarts op het verschoningsrecht was gelegen, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. (rov. 6)
Het hof is aldus van oordeel dat aan de bedrijfsarts geen verschoningsrecht toekomt ten aanzien van vragen van de werkneemster die betrekking hebben op de feiten en omstandigheden genoemd hiervoor in 2.5 en de vragen genoemd hiervoor in 2.7 en 2.8. (rov. 7)