ECLI:NL:HR:2025:154
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over informatiebeschikking en onrechtmatig verkregen bewijs in belastingzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een informatiebeschikking die was gegeven aan belanghebbende, [X], door de Staatssecretaris van Financiën. De zaak is voortgekomen uit een strafrechtelijk onderzoek waarbij belanghebbende betrokken was. Tijdens dit onderzoek vond er op 27 september 2016 een doorzoeking plaats in de woning van belanghebbende, op basis van een proces-verbaal dat door een opsporingsambtenaar van de Belastingdienst/FIOD was opgemaakt. Dit proces-verbaal bevatte echter niet alle relevante informatie, wat leidde tot de opstelling van een correctieproces-verbaal. De schenkingsakte die tijdens de doorzoeking werd aangetroffen, werd door het Hof als strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs aangemerkt.
Het Hof oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de schenkingsakte onrechtmatig was verkregen, niet automatisch leidde tot bewijsuitsluiting in de belastingzaak. Het gebruikte het zozeer-indruistcriterium, dat inhoudt dat bewijsuitsluiting alleen aan de orde is als het gebruik van het bewijs zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht. Het Hof concludeerde dat de schenkingsakte niet van het bewijs kon worden uitgesloten, omdat er geen sprake was van een aanzienlijke schending van een belangrijk rechtsbeginsel.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. Belanghebbende kreeg vier weken de tijd om alsnog te voldoen aan de informatieverplichting die in de informatiebeschikking was neergelegd. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs in belastingzaken kan worden uitgesloten, en de rol van de inspecteur in het gebruik van dergelijk bewijs.