2.17.De Nationale ombudsman heeft op 19 mei 2021, naar aanleiding van een verzoek van de zus van belanghebbende (verzoekster), een rapport uitgebracht onder de naam ‘De FIOD en het OM geven incomplete informatie aan rechter-commissaris die moet beslissen over huiszoeking’. In het rapport heeft de Nationale ombudsman onder meer het volgende geoordeeld:
‘Uit het onderzoek van de ombudsman is het volgende naar voren gekomen. Volgens de FIOD was bij de start van het strafrechtelijk onderzoek naar verzoekster het door haar verkregen vermogen (de schenking van de heer X) niet bekend bij de Belastingdienst. Op 12 september 2016 heeft de FIOD de [B] geconstateerd dat verzoekster over het belastingjaar 2015 aangifte inkomstenbelasting had gedaan. In die belastingaangifte werd melding gemaakt van verzoeksters bankrekening in het buitenland. Op 14 september 2016 is een proces-verbaal aanvraag doorzoeking opgemaakt, waarin deze informatie niet is vermeld. De FIOD heeft deze informatie wel opgenomen in het correctieproces-verbaal van 16 september 2016. Dit correctieproces-verbaal is niet aan de RC verstrekt. Op het moment dat het correctieproces-verbaal werd opgemaakt, had de RC nog niet beslist op de vordering doorzoeking.
Nu uit de wet volgt dat aan de RC alle relevante stukken en inlichtingen dienen te worden verstrekt in het kader van een vordering doorzoeking, rijst de vraag of de informatie over de 'aangifte inkomstenbelasting 2015' relevant was voor de RC en dus aan hem verstrekt had moeten worden. Deze informatie was opgenomen in het correctieproces-verbaal.
Naar het oordeel van de ombudsman was de informatie over de belastingaangifte relevant voor de beoordeling van de RC en is die informatie ten onrechte niet aan hem verstrekt. Het doel van de doorzoeking was onder meer om verzoeksters inkomstenbronnen te achterhalen. Dat heeft de FIOD in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking vermeld. Uit het correctieproces-verbaal bleek dat eerdere informatie (in het aanvangsproces-verbaal) die aan de RC was meegegeven niet (meer) klopte en dat verzoeksters vermogen in het buitenland wél bij de Belastingdienst bekend was. In die context was de informatie over de belastingaangifte relevant voor de beoordeling van de aanvraag doorzoeking. De RC moet voor de beoordeling van de vordering doorzoeking weten of er wijzigingen zijn in de informatie die aan hem is aangeleverd.
Ook uit de feiten en omstandigheden die zich na de doorzoeking hebben voorgedaan, maakt de ombudsman op dat de informatie over de 'aangifte inkomstenbelasting 2015' relevant was voor de RC. De RC heeft na de doorzoeking expliciet opheldering gevraagd aan het OM over de belastingaangifte van verzoekster. Ook heeft het OM mede vanwege de belastingaangifte in de strafzaak tegen verzoekster een sepotgrond 01 toegekend. Dit maakt dat er per definitie sprake was van ontlastend bewijs dat dus relevant was en aan de RC had moeten worden verstrekt. Door de informatie over de belastingaangifte niet aan de RC te verstrekken, is hem - als onafhankelijke rechter - de mogelijkheid ontnomen om zich op basis van een evenwichtig dossier een oordeel te vormen over de vordering doorzoeking. Dat de FIOD stelt dat de RC de vordering doorzoeking ook had toegewezen als hij wel over die informatie had beschikt, maakt dit niet anders. Het gaat immers niet om de vraag of de RC een andere beslissing had genomen als hij kennis had genomen van de informatie over de belastingaangifte, maar het gaat om de vraag of die informatie relevant was voor de RC en dus aan hem verstrekt had moeten worden.
Doordat de FIOD de informatie over de belastingaangifte niet (via het OM) aan de RC heeft verstrekt, heeft de FIOD zijn wettelijke taak verzaakt. Ook heeft de FIOD bij de informatieverstrekking aan de RC onvoldoende rekening gehouden met het belang van verzoekster (toen nog verdachte). De Nationale ombudsman concludeert dat de FIOD in strijd met het behoorlijkheidsvereiste van fair play heeft gehandeld door de RC niet (via het OM) te infomeren over de belastingaangifte van verzoekster.
De ombudsman kan begrijpen dat door de gang van zaken bij verzoekster de indruk is ontstaan dat de FIOD (de informatie uit) het correctieproces-verbaal bewust niet met de RC heeft gedeeld. Het feit dat de FIOD dit proces-verbaal opmaakt (en dat is niet zomaar) en hier de RC vervolgens niet over informeert, is opmerkelijk. Verder valt de ombudsman op dat de FIOD in het correctieproces-verbaal niet vermeldt wanneer de belastingaangifte is gedaan en dat de FIOD dit ook later (bij de beantwoording van de vragen van de RC) niet aan de RC meegeeft.
De ombudsman rekent het niet verstrekken van de informatie over de belastingaangifte aan de RC ook het OM aan- Het OM is eindverantwoordelijk voor het opsporingsonderzoek dat in dit geval werd uitgevoerd door de FIOD. Dat uit het onderzoek van de ombudsman is gebleken dat de FIOD het correctieproces-verbaal (met de informatie over de belastingaangifte) pas aan het OM verzond toen het opsporingsonderzoek was afgerond, doet niet af aan de eindverantwoordelijkheid die het OM draagt. De ombudsman verwacht van het OM dat het die verantwoordelijkheid pakt en zicht houdt op welke stukken de FIOD produceert tijdens het opsporingsonderzoek. Hierbij is voor de ombudsman ook van belang dat het OM tijdens opsporingsonderzoeken zelf de [B] kan raadplegen. Dat is tijdens dit opsporingsonderzoek helaas niet gebeurd. De ombudsman is met verzoekster eens dat het grote tijdsverloop (ruim 9 maanden) tussen het aanvangsproces-verbaal van 2 december 2015 en de vordering doorzoeking van 22 september 2016 vragen oproept over onder meer de zoekslagen naar verzoeksters inkomensgegevens. Daarbij valt de ombudsman op dat noch in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking noch in het daarbij gevoegde aanvangsproces-verbaal vermeld wordt wanneer de laatste zoekslag naar verzoeksters aangifte inkomstenbelasting is gemaakt. De ombudsman vindt dat het OM mede vanwege het grote tijdsverloop kritischer had moeten zijn op de infomatie die door de FIOD voor de aanvraag doorzoeking aan het OM was aangeleverd.
Daarnaast vindt de ombudsman het zorgelijk dat de mailwisseling met de RC niet in het onderzoeksdossier van het OM is opgenomen. Ook dit geeft geen blijk van het voeren van voldoende regie door het OM over het onderzoek. De ombudsman is van oordeel dat de mailwisseling met de RC in het onderzoeksdossier van het OM hoort te zitten, zodat de rechter en de verdachte hiervan kennis kunnen nemen als de zaak aan de strafrechter wordt voorgelegd. Dat de mailwisseling ontbreekt in het dossier van het OM, duidt op gebrekkige dossiervorming.
De onderzochte gedragingen van de FIOD en het OM zijn niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Fiscale Inlichtingen- en opsporingsdienst en van het Openbaar Ministerie is gegrond, wegens schending van het behoorlijkheidsvereiste van fair Play.’