Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de MAATSCHAP [X5] tegen de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN. De zaak betreft de vraag of door een huisarts tegen vergoeding verrichte diensten jegens een samenwerkingsverband vrijgesteld zijn van omzetbelasting. De Hoge Raad oordeelt dat deze diensten niet vrijgesteld zijn van omzetbelasting, conform de relevante artikelen van de Wet OB 1968 en het Uitvoeringsbesluit OB. De belanghebbende had eerder beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 8 februari 2022 had geoordeeld over de door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan omzetbelasting over verschillende tijdvakken van 2016 tot 2018.
Daarnaast heeft de belanghebbende de Hoge Raad verzocht om de Staat te veroordelen tot een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure. De Hoge Raad constateert dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan 18 maanden, maar minder dan 24 maanden, en kent een schadevergoeding toe van € 2.000. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond, maar veroordeelt de Staat tot vergoeding van de immateriële schade en de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 227 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.