Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2.Uitgangspunten in cassatie
Zorgverzekeraars bekostigen de personele inzet, organisatie en infrastructuur die nodig zijn voor een dergelijke multidisciplinaire samenwerking. De Nederlandse Zorgautoriteit (hierna: de NZa) heeft ten behoeve van die samenwerking met ingang van 1 januari 2016 voorschriften uitgevaardigd en ook beleidsregels gegeven met betrekking tot de administratie en declaratie bij de zorgverzekeraar. [3] Uit die voorschriften volgt dat beroepsbeoefenaren uit de eerstelijnsgezondheidszorg, onder wie in elk geval één aanbieder van huisartsenzorg, een organisatorisch verband moeten vormen, al dan niet met rechtspersoonlijkheid, waarbinnen die beroepsbeoefenaren structureel met elkaar samenwerken.
De zorgverzekeraar betaalt jaarlijks aan degene die namens een dergelijk samenwerkingsverband ter zake van de module geïntegreerde eerstelijnszorg contracteert en declareert, een overeengekomen vast bedrag per patiënt die is ingeschreven bij de aangesloten huisarts(en) en bij de desbetreffende zorgverzekeraar is verzekerd.
De individuele eerstelijnszorg die aan patiënten wordt verleend, blijven de zorgverzekeraars rechtstreeks vergoeden aan de desbetreffende zorgverlener, ook wanneer die zorg wordt verleend in het kader van geïntegreerde eerstelijnszorg.
In die samenwerkingsovereenkomst is bepaald dat de Stichting (i) ondersteuning biedt bij de totstandkoming en formalisering van multidisciplinaire werkafspraken, (ii) zorgt voor contractering met zorgverzekeraars en andere partijen en voor financiering van de activiteiten, (iii) volgens een door haar vast te stellen begroting beslist op welke wijze en aan welke projecten de verkregen financiële middelen worden besteed en, ten behoeve van de uitvoering van de werkzaamheden, (iv) een vergoeding ter beschikking stelt voor inspanningen van betrokkenen ter zake van door de Stichting geaccordeerde activiteiten.
De Stichting is verantwoordelijk voor de organisatie en coördinatie van de geïntegreerde zorg. De medische verantwoordelijkheid voor de verleende zorg blijft berusten bij de bij haar aangesloten zorgverleners.
Wat betreft het geven van invulling aan geïntegreerde eerstelijnszorg worden werkgroepen, in wisselende samenstelling, gevormd die specifieke patiëntengroepen in beeld hebben. De werkgroepen onderzoeken hoe de zorg aan deze groepen kan worden gestroomlijnd en hoe de samenwerking en communicatie tussen zorgverleners kan worden verbeterd. Zij stellen voor specifieke patiëntengroepen multidisciplinaire zorgbehandelplannen op en maken werkafspraken over het afstemmen van zorg, het door betrokken zorgverleners aan elkaar rapporteren, en het evalueren van de zorg. De resultaten van de door die werkgroepen verrichte werkzaamheden zijn beschikbaar voor alle bij de Stichting aangesloten zorgverleners, ook voor hen die niet aan een werkgroep hebben deelgenomen.
3.De oordelen van het Hof
Voor het Hof was in geschil of de hiervoor in 2.6 bedoelde werkzaamheden van belanghebbende in het kader van de geïntegreerde eerstelijnszorg opgaan in de vrijgestelde hoofdprestatie van belanghebbende en daarom delen in die vrijstelling.
Indien die werkzaamheden niet zouden opgaan in de vrijgestelde hoofdprestatie van belanghebbende was in geschil of die werkzaamheden zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, lid 1, aanhef en letter f, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) en post b.20 van Bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit (hierna: Bijlage B).
4.Beoordeling van de middelen
Het middel stelt aan de orde of in dit geval – omwille van de economische realiteit van de handelingen – die beide zelfstandige prestaties, te weten een op grond van een rechtsbetrekking tussen een ondernemer (belanghebbende) en diens afnemer (de patiënt) te verrichten dienst enerzijds, en een op grond van een andere rechtsbetrekking tussen diezelfde ondernemer (belanghebbende) en een andere afnemer (de Stichting) te verrichten dienst anderzijds, niettemin tezamen voor de heffing van omzetbelasting als één dienst moeten worden aangemerkt.
Voor het doen wijken van de in contractuele bepalingen neergelegde gevolgen voor de heffing van omzetbelasting omwille van de economische en commerciële realiteit is alleen plaats wanneer btw-fraude, misbruik van recht met het oog op het behalen van een btw-voordeel, of ontwijking van btw wordt vastgesteld. Dat laatste is niet aan de orde in een geval als het onderhavige waarin de hiervoor in 2.3 vermelde regelgeving zorgverleners ertoe verplicht om te werken in één organisatorisch samenwerkingsverband teneinde de module geïntegreerde zorg bij de zorgverzekeraars te kunnen contracteren en de daarmee gemoeide kosten te declareren, en dit organisatorische samenwerkingsverband zodanig is vormgegeven dat het voor de heffing van omzetbelasting als ondernemer wordt aangemerkt.
Post b.20 van Bijlage B beoogt volgens diezelfde toelichting niet méér van omzetbelasting vrij te stellen dan het bedrag dat het samenwerkingsverband inhoudt voor de organisatie van de eerstelijnszorg. Diensten die derden, zoals belanghebbende, jegens zo’n samenwerkingsverband tegen vergoeding verrichten, vallen dus niet onder de vrijstelling van artikel 11, lid 1, aanhef en letter f, van de Wet, in samenhang gelezen met artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit en post b.20 van Bijlage B. De hiervoor bedoelde integrale bekostiging door zorgverzekeraars moet in voorkomend geval ook de omzetbelasting dekken die gemoeid is met de kosten van de (para)medische beroepsbeoefenaars. Middel 2 faalt daarom.