Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de maatschap [X3] tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de vraag of door huisartsen tegen vergoeding verrichte diensten jegens een samenwerkingsverband vrijgesteld zijn van omzetbelasting. De Hoge Raad oordeelt dat deze diensten niet vrijgesteld zijn van omzetbelasting, conform de relevante artikelen van de Wet OB 1968 en het Uitvoeringsbesluit OB. De belanghebbende had eerder beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 8 februari 2022 was gedaan. De Hoge Raad heeft de middelen van de belanghebbende verworpen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest met nummer 22/00859. Daarnaast heeft de belanghebbende verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure. De Hoge Raad constateert dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan 18 maanden, maar minder dan 24 maanden, en kent een vergoeding van € 2.000 toe voor immateriële schade. De Hoge Raad heeft de Staatssecretaris niet veroordeeld in de proceskosten, maar wel de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de immateriële schade en de kosten van het geding in cassatie.