ECLI:NL:HR:2025:1462

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
24/04427
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verschoningsrecht van getuigen in voorlopig getuigenverhoor

In deze zaak hebben verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een voorlopig getuigenverhoor waarbij de verzoekers zich beroepen op hun verschoningsrecht, zoals vastgelegd in artikel 165 lid 2 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank Limburg had op verzoek van [verweerster 1] een voorlopig getuigenverhoor gelast, waarbij de verzoekers als getuigen waren opgeroepen. Echter, zij hebben zich schriftelijk beroepen op hun verschoningsrecht en verzocht om een beslissing hierop voorafgaand aan het verhoor. De rechter-commissaris heeft hen medegedeeld dat zij in beginsel verplicht zijn te getuigen, maar de verzoekers zijn niet verschenen op de dag van het verhoor. Het hof heeft de beslissing van de rechter-commissaris bekrachtigd, waarbij het oordeelde dat de rechter-commissaris niet verplicht was om voorafgaand aan het verhoor te beslissen over de verschoningsgerechtigdheid van de verzoekers. De Hoge Raad heeft in cassatie geoordeeld dat het beroep van de verzoekers niet-ontvankelijk is, omdat de beschikking van het hof geen eindbeschikking is en het cassatieberoep pas tegelijk met het beroep tegen de eindbeschikking kan worden ingesteld. De Hoge Raad heeft de verzoekers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/04427
Datum3 oktober 2025
BESCHIKKING
In de zaak van
1. [verzoeker 1],
wonende te [plaats], België,
2. [verzoeker 2],
wonende te [plaats], België,
VERZOEKERS tot cassatie,
hierna: [verzoeker 1] en [verzoeker 2],
advocaat: D.M. de Knijff,
tegen
1. [verweerster 1] B.V.,
gevestigd te [plaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: [verweerster 1],
advocaat: B.I. Kraaipoel,
2. DOABUY INTERNATIONAL TRADING COMPANY B.V. ,
gevestigd te Weert,
3. DOABUY TRADE MARK COMPANY B.V.,
gevestigd te Weert,
BELANGHEBBENDEN in cassatie,
hierna gezamenlijk: DoaBuy c.s.,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikking in de zaak C/03/324050 / HA RK 23-188 van de rechtbank Limburg van 15 februari 2024.
b. de beschikking in de zaak 200.342.012/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 september 2024.
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[verweerster 1] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
DoaBuy c.s. hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot niet-ontvankelijkheid, althans tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] heeft schriftelijk gereageerd op de conclusie.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op verzoek van [verweerster 1] heeft de rechtbank Limburg een voorlopig getuigenverhoor gelast en bepaald dat als getuigen onder meer [verzoeker 1] en [verzoeker 2] zullen worden gehoord.
(ii) [verzoeker 1] en [verzoeker 2] zijn als getuigen opgeroepen. Zij hebben de rechter-commissaris schriftelijk bericht dat zij zich wensen te beroepen op onder meer het verschoningsrecht van art. 165 lid 2, aanhef en onder a, Rv en verzocht voorafgaand aan de voor het verhoor bepaalde dagen te beslissen op dit beroep. [verweerster 1] heeft de rechter-commissaris bericht ervan uit te gaan dat deze voorbijgaat aan hun verzoek.
(iii) Namens de rechter-commissaris is voorafgaand aan de voor het verhoor bepaalde dagen bij e-mail van 7 mei 2024 medegedeeld, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, dat [verzoeker 1] en [verzoeker 2] in beginsel verplicht zijn te getuigen en dat het bij het verhoor aan de rechter-commissaris is om over het beroep op het verschoningsrecht te oordelen.
(iv) [verzoeker 1] en [verzoeker 2] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen bij het voorlopig getuigenverhoor. [verweerster 1] heeft het verzoek om hen als getuigen te horen gehandhaafd.
(v) De rechter-commissaris heeft bepaald dat een nieuwe datum zal volgen voor hun verhoor. Hiervan is mededeling gedaan bij e-mail van 14 mei 2024.
(vi) Daarop hebben [verzoeker 1] en [verzoeker 2] de rechter-commissaris schriftelijk bericht dat deze niet heeft beslist op hun beroep op het verschoningsrecht en hun beroep op misbruik van recht door [verweerster 1], althans deze ongemotiveerd heeft afgewezen. Zij hebben aangekondigd hiertegen hoger beroep in te stellen en de rechter-commissaris verzocht het voorlopig getuigenverhoor niet voort te zetten in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep.
(vii) Namens de rechter-commissaris is medegedeeld dat het voorlopig getuigenverhoor wordt aangehouden in afwachting van het hoger beroep.
2.2
Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd [1] voor zover de beslissingen van 7 en 14 mei 2024 betrekking hebben op de beslissing van de rechter-commissaris dat [verzoeker 1] en [verzoeker 2] moeten verschijnen als getuigen, en de zaak ter verdere behandeling teruggewezen naar de rechtbank. Hiertoe heeft het hof geoordeeld dat de rechter-commissaris niet was gehouden om voorafgaand aan het verhoor te beslissen over de verschoningsgerechtigdheid van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] en dat de rechter-commissaris terecht heeft vastgehouden aan de oproeping van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] voor verhoor als getuigen (rov. 7.9).

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

3.1
De procesinleiding is ingediend voordat op 1 januari 2025 de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht in werking trad. [2] Op grond van art. XIIA van die wet blijft ten aanzien van de verdere behandeling van deze zaak door de Hoge Raad het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 januari 2025.
3.2
Art. 165 lid 1 Rv bepaalt dat een ieder, daartoe op wettige wijze opgeroepen, verplicht is getuigenis af te leggen. Deze verplichting, die berust op het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt ten dienste van een goede rechtsbedeling, houdt in dat de opgeroepen getuige ter terechtzitting dient te verschijnen en daar een verklaring dient af te leggen. [3]
3.3
Het grote belang van de waarheidsvinding brengt mee dat slechts in bijzondere gevallen een uitzondering kan worden gemaakt op de verplichting om een verklaring als getuige af te leggen. [4] Een bij wet voorziene uitzondering betreft het geval waarin een getuige zich kan beroepen op een verschoningsrecht als bedoeld in art. 165 lid 2 en lid 3 Rv, waaronder het beroep op het verschoningsrecht van art. 165 lid 2, aanhef en onder a, Rv.
3.4
De rechter vraagt een getuige bij het begin van het verhoor naar een eventuele relatie van de getuige tot een partij of belanghebbende in de zaak (art. 177 lid 1 Rv). Uit het antwoord van de getuige kan blijken dat de getuige behoort tot de kring van verschoningsgerechtigden van art. 165 lid 2, aanhef en onder a, Rv. Het is aan de getuige of die daarop een beroep wil doen. Slaagt een beroep op dit verschoningsrecht, dan behoeft de getuige bij het verhoor geen enkele vraag te beantwoorden.
3.5
Ook de getuige die zich wenst te beroepen op een wettelijk verschoningsrecht of die meent een andere, bijzondere reden te hebben waarom het afleggen van een verklaring van hem niet kan worden verlangd, zal als regel ter terechtzitting moeten verschijnen om daar tegenover de rechter en de partijen, die immers belang erbij hebben dat aan deze verplichting uitvoering wordt gegeven, de gronden van zijn weigering kenbaar en voor de rechter toetsbaar te maken. In gevallen waarin aanstonds duidelijk is dat dergelijke gronden aanwezig zijn, kan het uit praktisch oogpunt de voorkeur verdienen dat de getuige deze tevoren schriftelijk aan de rechter en de betrokken partijen bekendmaakt om verspilling van tijd en kosten te voorkomen. Indien de partij die de getuige heeft opgeroepen zich niet met deze gronden kan verenigen, zal de getuige in beginsel alsnog moeten verschijnen voordat de rechter een beslissing over de weigeringsgrond(en) neemt. Alleen indien de partij die volhardt bij de oproeping van de getuige, geen enkel in rechte te respecteren belang bij de verschijning van de getuige heeft aangevoerd, zal de getuige met een beroep daarop schriftelijk aan de rechter mogen vragen dat hij op dit punt eerst een beslissing geeft. [5]
3.6
De beslissing van de rechter in een voorlopig getuigenverhoor dat het beroep van een getuige op het verschoningsrecht slaagt en die getuige daarom niet voor verhoor ter zitting hoeft te verschijnen, geldt als einduitspraak over het beroep op het verschoningsrecht van de desbetreffende getuige. [6] Tegen die einduitspraak kan een rechtsmiddel worden aangewend zonder rechterlijk verlof.
3.7
Hetgeen hiervoor in 3.5 is vermeld, illustreert dat een behoorlijk opgeroepen getuige die een beroep op een verschoningsrecht wil doen en in verband daarmee verzoekt niet te hoeven verschijnen, verplicht blijft op de voor het verhoor bepaalde dag ter zitting te verschijnen zolang op het beroep op het verschoningsrecht nog niet is beslist. De rechterlijke beslissing op dat verzoek die erop neerkomt dat de getuige dient te verschijnen op de dag die voor het voorlopig getuigenverhoor is bepaald en ter zitting het beroep van de getuige op het verschoningsrecht verder zal worden behandeld, is een tussenuitspraak over het beroep op een verschoningsrecht. Tegen die tussenuitspraak kan alleen een rechtsmiddel worden aangewend met rechterlijk verlof.
Het vorenstaande geldt zowel in een voorlopig getuigenverhoor als in een bodemprocedure.
3.8
In deze zaak heeft de rechter-commissaris voorafgaand aan de voor het verhoor van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] bepaalde dagen niet beslist op hun beroep op een verschoningsrecht (zie hiervoor in 2.1 onder (iv) en (v)). De bekrachtiging door het hof van de beslissingen van de rechter-commissaris dat [verzoeker 1] en [verzoeker 2] moeten verschijnen als getuigen, is evenmin een beslissing op hun beroep op een verschoningsrecht. Het beroep in cassatie is dan ook niet gericht tegen een einduitspraak over het verschoningsrecht (zie hiervoor in 3.6 en 3.7).
3.9
Nu de beschikking van het hof geen eindbeschikking is, kan volgens het hier toepasselijke art. 401a lid 2 Rv in verbinding met art. 426 lid 4 Rv beroep in cassatie van deze beschikking slechts tegelijk met het beroep tegen de eindbeschikking worden ingesteld, aangezien het hof niet anders heeft bepaald en de overige in art. 401a Rv vermelde uitzonderingen evenmin van toepassing zijn. De kostenveroordeling die het hof heeft uitgesproken, brengt niet mee dat het cassatieberoep ontvankelijk is. [7]
Anders dan [verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben aangevoerd in reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal tot niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie, ligt noch in de omstandigheid dat het hof hen ontvankelijk heeft geacht in hun hoger beroep, noch in de veroordeling van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] in de kosten van het hoger beroep, besloten dat het hof verlof heeft verleend voor het instellen van beroep in cassatie.
3.1
Het voorgaande leidt tot niet-ontvankelijkheid van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] in hun beroep.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart [verzoeker 1] en [verzoeker 2] niet-ontvankelijk in hun beroep;
- veroordeelt [verzoeker 1] en [verzoeker 2] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster 1] begroot op € 873,-- aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de president G. de Groot als voorzitter, de vicepresident M.V. Polak en de raadsheren C.E. du Perron, A.E.B. ter Heide en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
3 oktober 2025.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 5 september 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2819.
2.Stb. 2024, 62, en Stb. 2024, 72.
3.HR 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8273.
4.HR 7 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE0651, rov. 3.3.
5.HR 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8273, rov. 3.3.
6.HR 17 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:255, rov. 3.1.3.
7.HR 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:57, rov. 3.1.