Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de omzetbelasting die door de fiscale eenheid [X2] C.S. (hierna: belanghebbende) is voldaan. De zaak betreft de vraag of de door huisartsen tegen vergoeding verrichte diensten jegens een samenwerkingsverband vrijgesteld zijn van omzetbelasting. De belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 februari 2022, waarin het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland werd behandeld. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de middelen falen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2025:1326).
Daarnaast heeft de belanghebbende de Hoge Raad verzocht om de Staat te veroordelen tot een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan 18 maanden, maar minder dan 24 maanden, en heeft een schadevergoeding van € 2.000 toegekend. De Hoge Raad heeft de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) ook veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 227 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een tijdige behandeling van cassatiezaken en de gevolgen van vertraging voor de betrokken partijen. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard, maar heeft wel de immateriële schadevergoeding toegewezen, wat een belangrijke uitspraak is voor toekomstige gevallen waarin de redelijke termijn wordt overschreden.