ECLI:NL:HR:2025:1325

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
24/02162
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtstelling van bedrijfstakpensioenfonds en werkingssfeer van werkgevers in de zorg

In deze zaak heeft Medux B.V. cassatie ingesteld tegen Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) over de vraag of zij onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit valt. Medux, die hulpmiddelen levert aan zorginstellingen, betwistte dat zij onder de verplichtstelling viel, terwijl PFZW stelde dat Medux wel degelijk onder de verplichtstelling viel vanwege haar activiteiten. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat de werkingssfeer van een verplichtstellingsbesluit en die van een cao niet identiek hoeven te zijn. Medux heeft in het verleden geen bezwaar gemaakt tegen de verplichtstelling en kan zich niet beroepen op het feit dat zij niet wordt vertegenwoordigd door een werkgeversorganisatie in de zorg. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van Medux en oordeelt dat de eerdere uitspraken van de lagere rechters standhouden. Medux wordt veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/02162
Datum19 september 2025
ARREST
In de zaak van
MEDUX B.V.,
gevestigd te Utrecht,
EISERES tot cassatie,
hierna: Medux,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
STICHTING PENSIOENFONDS ZORG EN WELZIJN,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: PFZW,
advocaat: A.H.M. van den Steenhoven.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak 10012426 UC EXPL 22-4997 JH/1050 van de rechtbank Midden-Nederland van 19 april 2023;
b. het arrest in de zaak 200.329.352 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 maart 2024.
Medux heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
PFZW heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor PFZW toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Medux heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) PFZW is een bedrijfstakpensioenfonds als bedoeld in art. 1, zevende streepje, van de Pensioenwet. De deelneming in PFZW is voor werkgevers en werknemers in de sector Zorg en Welzijn verplicht gesteld op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna: Wet Bpf 2000) en het Besluit verplichtstelling tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds Zorg en Welzijn (hierna: het verplichtstellingsbesluit).
(ii) Per 22 december 2006 is het verplichtstellingsbesluit gewijzigd. Sindsdien was deelneming in PFZW onder meer verplicht voor “werkgevers in de intramurale en/of extramurale zorg”. Deze werkgevers werden onder A van het verplichtstellingsbesluit als volgt omschreven:

a. werkgever in de intramurale en/of extramurale zorg:
de rechtspersoon, de maatschap, de vennootschap onder firma of de commanditaire vennootschap die zorg of hulp verleent in een of meer van de volgende vormen:
(…)
8. uitleen van verpleegartikelen
(…).”
(iii) Medux houdt zich (via haar dochterondernemingen) bezig met de verkoop, de after sales, de uitleen en het onderhoud van hulpmiddelen als voorzieningen om zelfstandig te kunnen leven, waaronder hoog/laag bedden met toebehoren, scootmobielen, aangepaste fietsen, loophulpmiddelen, badliften, badplanken, toilet- en douchestoelen, drempelhulp, rolstoelen, trippenstoelen, aangepaste stoelen, andere voorzieningen op het vlak van het faciliteren in het zelf wassen, zelfstandige toiletgang, enz. Afnemers van Medux zijn onder meer gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren en zorginstellingen.
(iv) De activiteiten van Medux waren tot 1 januari 2013 onderdeel van de thuiszorgactiviteiten die thuiszorgorganisaties verleenden in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Met ingang van 1 januari 2013 is de vergoeding van kortdurende levering van hulpmiddelen uit de AWBZ overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw). De activiteiten ten aanzien van de levering van hulpmiddelen in het kader van de Zvw worden sindsdien (ook) door externe commerciële organisaties uitgevoerd.
(v) PFZW heeft Medux in juli 2018 meegedeeld dat Medux valt onder de verplichtstelling omdat één van haar (hoofd)activiteiten bestaat uit de uitleen van verpleegartikelen. Medux heeft in reactie daarop betwist dat zij zich bezighoudt met de uitleen van verpleegartikelen, en heeft zich op het standpunt gesteld dat de door haar uitgeleende artikelen geen verpleegartikelen zijn, maar hulpmiddelen ter bevordering van de zelfredzaamheid van de afnemers.
(vi) Met ingang van 1 januari 2021 is het verplichtstellingsbesluit wederom gewijzigd, waarbij de verplichtstelling is ingetrokken voor de activiteit “uitleen van
verpleegartikelen”. Aan die wijziging lag een verzoek ten grondslag van de sociale partners in de bedrijfstak intramurale en/of extramurale zorg (hierna: de sociale partners). In dat verzoek stond onder meer het volgende:
“Door de verschuiving van de bedrijfsactiviteit “uitleen van verpleegartikelen”, waarbij dit steeds meer door derde[n] (niet zijnde zorginstellingen) wordt uitgevoerd, zien sociale partners het niet langer als een op zichzelf staande zorg gerelateerde bedrijfsactiviteit. PFZW heeft besloten om de aangesloten werkgevers die uitsluitend de verplichte activiteit “uitleen van verpleegartikelen” verrichten en na de intrekking niet meer vallen onder de verplichtstelling, een contractuele aansluiting bij het fonds te bieden (...). Immers, voor deze werkgevers geldt, na gedeeltelijke intrekking van de verplichtstelling, geen verplichte aansluiting meer.”
(vii) Het staat tussen partijen vast dat Medux door de hiervoor onder (vi) genoemde wijziging van het verplichtstellingsbesluit, vanaf 1 januari 2021 niet onder de verplichtstelling valt.
2.2
In dit geding vordert Medux onder meer een verklaring voor recht dat zij niet onder de verplichte werkingssfeer van PFZW viel in de periode van 1 juni 2014 tot 1 januari 2021.
2.3
De kantonrechter [1] heeft de vorderingen van Medux afgewezen. Het hof [2] heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Daartoe heeft het hof onder meer het volgende overwogen.

Grief 2 en grief 10: de uitleg van het begrip werkgever in de intramurale en/of extramurale zorg in het tot 1 januari 2021 geldende verplichtstellingsbesluit
(…)
5.8.
In de hier in geding zijnde periode is in de tekst van het verplichtstellingsbesluit vermeld dat, onder andere, als werkgever in de intramurale en/of extramurale zorg wordt aangemerkt een rechtspersoon die zorg of hulp verleent in de vorm van uitleen van verpleegartikelen. Hieruit blijkt dat er op dat moment voor is gekozen om de verplichting tot deelname niet langer te koppelen aan een bepaald type zorginstelling (zoals tot december 2006 het geval was), maar aan de activiteit die door een werkgever wordt uitgeoefend. Als één van die activiteiten in het verplichtstellingsbesluit is aangemerkt als een zorg- dan wel hulpverleningsactiviteit, dan heeft de werkgever te gelden als een werkgever in de intramurale en/of extramurale zorg en is voor die werkgever verplichte aansluiting bij PFZW aangewezen.
5.9.
Het feit dat Medux naar eigen zeggen geen werkgever in de zorg is, is niet van
belang. Het gaat om de activiteit die zij verricht. De enkele omstandigheid dat
Medux in het verplichtstellingsbesluit omschreven diensten verleent ten behoeve van de
zorg, maakt dat zij onder de tot 1 januari 2021 geldende werkingssfeer van het
verplichtstellingsbesluit valt.
(…)
5.11.
De verwijzing van Medux naar artikel 2 lid 1 Wet Bpf 2000, waarin staat dat het georganiseerde bedrijfsleven in de bedrijfstak de verplichtstelling aanvraagt en dat het hier gaat om het bedrijfsleven in de zorg, maakt het vorenstaande ook niet anders. Ook hier geldt dat in het verplichtstellingsbesluit nader is omschreven wat onder zorg wordt verstaan en dat dit tot de wijziging in 2021 ook de uitleen van verpleegartikelen omvatte. Niet valt in te zien dat de sociale partners in de zorg die betrokken waren bij de besluitvorming over het verplichtstellingsbesluit buiten hun domein zijn getreden door af te spreken dat ook werkgevers, niet zijnde zorginstellingen, die verpleegartikelen uitlenen daaronder vallen. (…)
(…)
Grief 3, 4 en 8: de sociale partners die bij de besluitvorming over de verplichtstelling waren betrokken en de werkingssfeer van de cao-VVT
5.14.
Medux stelt zich in grief 3 en 4 op het standpunt dat zij geen lid kan worden van de sociale partners die betrokken waren bij de besluitvorming over de verplichtstelling en dat zij niet door hen wordt vertegenwoordigd, terwijl zij ook niet onder de werkingssfeer van de cao-VVT valt. Zij is namelijk geen verpleeg- en/of verzorgingshuis, thuiszorgorganisatie of een combinatie daarvan en daarmee voldoet zij niet aan de definitie van werkgever in de cao-VVT. Om die reden zou de verplichtstelling van Medux in strijd zijn met het systeem van de wet.
5.15.
Het hof volgt Medux daarin niet. Toegegeven kan worden dat de werkingssfeer van de verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds vaak nauw samenhangt met de werkingssfeer van de cao binnen een bepaalde bedrijfstak. Maar de werkingssfeer van een cao en de verplichtstelling hoeven niet identiek te zijn. Anders dan Medux betoogt, is het gegeven dat zij niet onder de cao-VVT valt dus niet doorslaggevend.
(…)
5.17.
De vraag of Medux zich al dan niet kan aansluiten bij Actiz, een grote werkgeversorganisatie in de zorg, dan wel een van de andere werkgeversorganisaties in de zorg, is ook niet relevant. De vraag in hoeverre werkgevers lid zijn van een bij de verplichtstelling betrokken sociale partner speelt een rol bij de representativiteitstoets die plaatsvindt in het kader van een aanvraag van verplichtstelling. Maar als de uitkomst van die toets is dat is voldaan aan het representativiteitsvereiste, is het idee achter een verplichtstelling juist dat deze ook geldt voor ongeorganiseerden.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 2 van het middel klaagt onder meer dat het hof bij zijn beoordeling of Medux valt onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit ten onrechte geen beslissend gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat Medux onder de in de desbetreffende bedrijfstak geldende cao niet kon worden gekwalificeerd als werkgever. Het onderdeel betoogt dat de werkingssfeer van een cao en die van een verplichtstellingsbesluit binnen een bedrijfstak identiek moeten zijn of in dezelfde zin moeten luiden.
3.2
Deze klacht faalt. Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat de werkingssfeer van een verplichtstellingsbesluit en die van een cao binnen een bepaalde bedrijfstak uiteenlopen, al zal het in het algemeen voor de hand liggen dat zij met elkaar overeenstemmen. [3]
3.3
Het onderdeel klaagt verder onder meer dat het oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting doordat het eraan voorbijgaat dat Medux niet wordt vertegenwoordigd door, en niet kan worden toegelaten tot een werkgeversorganisatie in de zorg.
3.4
Ook deze klacht faalt. Het betoog dat Medux niet onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit kan vallen omdat zij niet wordt vertegenwoordigd door een werkgeversorganisatie in de zorg en ook niet kan worden toegelaten tot een werkgeversorganisatie in de zorg, vindt geen steun in het recht. [4] Art. 2 lid 1 Wet Bpf 2000 stelt als voorwaarde voor verplichtstelling dat de aanvraag daartoe wordt gedaan door het georganiseerde bedrijfsleven binnen een bedrijfstak dat naar het oordeel van de minister een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt (hierna: de representativiteitsgrondslag). Dezelfde voorwaarde geldt voor een wijziging of voortzetting van de verplichtstelling (art. 10 lid 1 en 12 lid 1 Wet Bpf). De beoordeling of bij een aanvraag, wijziging of voortzetting van een verplichtstelling voldaan is aan de representativiteitsgrondslag, is voorbehouden aan de minister. Een niet-georganiseerde werkgever die onder de reikwijdte van een verplichtstelling valt of dreigt te gaan vallen, kan desgewenst op de voet van art. 16 lid 2 in verbinding met art. 16 lid 1, onder a, c, e en f, Wet Bpf 2000 een zienswijze indienen in het besluitvormingsproces.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt Medux in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van PFZW begroot op € 873,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Medux deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de president G. de Groot als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, H.M. Wattendorff, S.J. Schaafsma en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
19 september 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland 19 april 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:1882.
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 5 maart 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1646.
3.Vgl. HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2363, rov. 3.3.3 (Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek e.a./Unis).
4.Vgl. HR 24 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1622, rov. 3.2.2.