ECLI:NL:HR:2025:1321

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
25/02054
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over zorgmachtiging en beslistermijnen in het kader van de Wvggz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat M.E. Bruning, had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2025, waarin een zorgmachtiging voor de duur van maximaal twaalf maanden was verleend. De officier van justitie had geen verweerschrift ingediend en was niet verschenen in de procedure.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de zorgmachtiging voor maximaal twaalf maanden kon worden verleend. De rechtbank had de beslistermijn van artikel 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz overschreden, waardoor de eerdere zorgmachtiging op 20 februari 2025 van rechtswege was vervallen. De Hoge Raad stelde vast dat de verleende zorgmachtiging niet aansluit op een eerdere zorgmachtiging, en dat de rechtbank daarom niet bevoegd was om de zorgmachtiging voor de duur van maximaal twaalf maanden te verlenen.

De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd, maar heeft zelf de zaak afgedaan door de zorgmachtiging te beperken tot maximaal zes maanden, tot en met 25 september 2025. Dit besluit is genomen in het belang van de rechtszekerheid en de bescherming van de betrokkene, waarbij de Hoge Raad de relevante bepalingen van de Wvggz in acht heeft genomen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer25/02054
Datum19 september 2025
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE VAN HET ARRONDISSEMENTSPARKET AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/13/763589 / FA RK 25/803 van de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2025.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2025 en tot afdoening van de zaak op de wijze als onder 3.11 in de conclusie vermeld.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij beschikking van 29 augustus 2024 heeft de rechtbank Amsterdam ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:4 Wvggz verleend tot en met uiterlijk 1 maart 2025.
(ii) Bij verzoekschrift van 29 januari 2025 heeft de officier van justitie verzocht om ten aanzien van betrokkene een aansluitende zorgmachtiging te verlenen voor de duur van twaalf maanden.
(iii) Op 17 februari 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Betrokkene is niet verschenen. De advocaat van betrokkene heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het verzoek. Het proces-verbaal vermeldt, voor zover in cassatie van belang:
“De rechter sluit het verhoor en deelt de aanwezigen mede dat de behandeling van het onderhavige verzoek zal worden aangehouden en dat er een nieuwe zitting zal worden gepland. (…) Het is belangrijk dat [betrokkene] bij de zitting aanwezig is en zijn verhaal kan doen. (…) De huidige zorgmachtiging loopt nog tot en met 1 maart 2025. Het is helaas niet mogelijk om de behandeling van de zaak binnen 3 weken na ontvangst van het verzoek te plannen.”
(iv) Op 25 maart 2025 is de mondelinge behandeling in aanwezigheid van betrokkene voortgezet. Uit het proces-verbaal blijkt dat de rechtbank, aansluitend, mondeling uitspraak heeft gedaan.
(v) Bij beschikking van 25 maart 2025 heeft de rechtbank ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend voor de duur van twaalf maanden tot en met uiterlijk 25 maart 2026.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de zorgmachtiging kan worden verleend voor de duur van maximaal twaalf maanden. Onderdeel 1.a klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing de geldende beslistermijn van art. 6:6 lid 2 Wvggz in verbinding met art. 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz was verstreken en de bestaande zorgmachtiging was vervallen, dat geen sprake was van een aansluitende zorgmachtiging en dat daarom geen zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden kon worden verleend.
3.2
Art. 6:5, aanhef en onder a, Wvggz bepaalt, voor zover hier van belang, dat de rechter een zorgmachtiging verleent voor de duur die noodzakelijk is om het doel van verplichte zorg te realiseren, maar maximaal voor zes maanden. Indien het een zorgmachtiging betreft die aansluit op een eerdere zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:5, aanhef en onder a, Wvggz, kan de rechter een zorgmachtiging verlenen voor maximaal twaalf maanden (art. 6:5, aanhef en onder b, Wvggz).
3.3
Een zorgmachtiging vervalt indien de geldigheidsduur is verstreken (art. 6:6 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz). Indien de officier van justitie een nieuw verzoek voor een zorgmachtiging heeft ingediend voordat de geldigheidsduur, bedoeld in art. 6:5, aanhef en onder a, Wvggz is verstreken, dan wel uiterlijk vier weken voordat de geldigheidsduur, bedoeld in art. 6:5, onderdeel b, Wvggz is verstreken, vervalt de eerdere zorgmachtiging in afwijking van art. 6:6 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz echter als de rechter op het verzoekschrift heeft beslist of, voor zover hier van belang, door het verstrijken van de termijn van drie weken na ontvangst van het verzoekschrift (art. 6:6 lid 2 Wvggz in verbinding met art. 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz). Bij inachtneming van deze termijnen is sprake van aansluiting van de vervolgmachtiging op de lopende machtiging als bedoeld in art. 6:5, aanhef en onder b, Wvggz, en kan de vervolgmachtiging voor de duur van maximaal twaalf maanden worden verleend. [1]
3.4
Van aansluiting in de in art. 6:5, aanhef en onder b, Wvggz bedoelde zin kan ook sprake zijn indien de officier van justitie het verzoekschrift tot het verlenen van een vervolgmachtiging die aansluit op een zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:5, aanhef en onder b, Wvggz, heeft ingediend op een later tijdstip dan de in art. 6:6 lid 2 Wvggz bedoelde vier weken voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de bestaande machtiging. De rechtbank kan in zo’n geval op de voet van art. 6:5, aanhef en onder b, Wvggz een vervolgmachtiging voor de duur van twaalf maanden verlenen door de vervolgmachtiging te verlenen vóór het tijdstip waarop de geldigheidsduur van de bestaande machtiging verstrijkt. De rechtbank dient wel te onderzoeken of de betrokkene, gelet op het tijdstip waarop de officier van justitie het verzoekschrift heeft ingediend, voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te verweren. [2]
3.5
In dit geval was de lopende zorgmachtiging verleend voor de duur van maximaal zes maanden, tot en met uiterlijk 1 maart 2025. De officier van justitie heeft het verzoekschrift voor een vervolgmachtiging ingediend op 29 januari 2025, en dus eerder dan vier weken voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de lopende machtiging. De rechtbank moest vervolgens uiterlijk drie weken na ontvangst van het verzoekschrift (en dus uiterlijk op 19 februari 2025) beslissen (art. 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz). Dat heeft de rechtbank niet gedaan. Daardoor is de lopende machtiging op 20 februari 2025 van rechtswege vervallen.
3.6
Gelet op het vorenstaande voert het middel terecht aan dat de verleende zorgmachtiging niet aansluit op een eerdere zorgmachtiging. De rechtbank kon daarom de zorgmachtiging niet verlenen voor de duur van maximaal twaalf maanden. De hiervoor in 3.1 weergegeven klacht slaagt.
3.7
Na het verstrijken van de beslistermijn van art. 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz kan de rechter nog wel beslissen op het verzoek om een zorgmachtiging. De rechter kan dan slechts op de voet van art. 6:5, aanhef en onder a, Wvggz een zorgmachtiging verlenen voor de duur van maximaal zes maanden. [3] De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door de duur van de verleende zorgmachtiging te beperken tot maximaal zes maanden, dus tot en met 25 september 2025.
3.8
De overige klachten behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2025, maar uitsluitend voor zover daarin is bepaald dat de zorgmachtiging geldt voor de duur van maximaal twaalf maanden tot en met uiterlijk 25 maart 2026;
- bepaalt dat de zorgmachtiging geldt voor de duur van maximaal zes maanden tot en met uiterlijk 25 september 2025.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
19 september 2025.

Voetnoten

1.Vgl. HR 6 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1811, rov. 3.4 en HR 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:86, rov. 3.3.
2.Vgl. HR 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:818, rov. 3.1.4 en HR 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:86, rov. 3.4.
3.HR 6 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1811, rov. 3.7 en HR 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:86, rov. 3.7.