ECLI:NL:HR:2025:1176
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de aanslag inkomstenbelasting en rechtsherstel box 3 met betrekking tot ongerealiseerde waardeveranderingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X], de belanghebbende. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2018, waarbij de Staatssecretaris een forfaitair belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 44.054 had vastgesteld. Belanghebbende had echter in dat jaar rente- en dividendinkomsten van € 20.763,90. De belanghebbende heeft in cassatie een verweerschrift ingediend, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet digitaal was ingediend, zoals vereist voor beroepsmatig optredende rechtsbijstandverleners.
Het Gerechtshof Den Haag had eerder geoordeeld dat de heffing in box 3 in strijd is met het EVRM en het Eerste Protocol, omdat deze hoger is dan het werkelijk behaalde rendement. Het Hof oordeelde dat compensatie op basis van het werkelijke rendement moet worden geboden, waarbij ongerealiseerde vermogenswinsten buiten beschouwing moeten blijven. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel, maar oordeelde dat de Staatssecretaris geen aanleiding had om de aanslag te verminderen, omdat de ongerealiseerde waardeveranderingen van de beleggingen niet tot een hogere aanslag zouden leiden. De Hoge Raad verklaarde het principale beroep van de Staatssecretaris ongegrond en het incidentele beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de wetgever om te voorzien in compensatie voor belastingplichtigen die worden geconfronteerd met een onterecht hoge belastingheffing in box 3, en bevestigt de lijn van eerdere arresten van de Hoge Raad met betrekking tot het werkelijke rendement en de behandeling van ongerealiseerde waardeveranderingen.