Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
18 juli 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de zoon van een overleden moeder, die samen met zijn zus de enige erfgenamen was. De zoon had beroep in cassatie ingesteld tegen rolbeslissingen en een eindarrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin het hof had geoordeeld dat het recht van partijen om een akte of mondelinge behandeling te verzoeken was vervallen. Dit verval was het gevolg van het niet tijdig indienen van een verzoek na de memorie van antwoord van de dochter. De Hoge Raad oordeelde dat de rolbeslissing van het hof in overeenstemming was met de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Landelijk procesreglement. De zoon had zijn recht om een mondelinge behandeling te verzoeken verloren door het ongebruikt laten verstrijken van de termijn voor 'beraad partijen'. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en veroordeelde de zoon in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de dochter op nihil waren begroot.