ECLI:NL:HR:2023:449

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
22/00407
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van rolbeslissing en arrest in hoger beroep inzake verzoek om mondelinge behandeling

In deze zaak heeft Richard Matthijs van der Zwan, in zijn hoedanigheid als meerderjarigenbewindvoerder, cassatie ingesteld tegen de rolbeslissing en het arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een koopovereenkomst van een onroerende zaak waarbij de verweerders, met een beroep op de wettelijke bedenktijd, de overeenkomst hebben ontbonden. Van der Zwan vorderde een verklaring voor recht dat de verweerders geen beroep op de wettelijke bedenktijd toekomt en dat de koopovereenkomst niet tijdig door hen is ontbonden. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, waarna Van der Zwan hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens het hoger beroep heeft Van der Zwan verzocht om een mondelinge behandeling, maar het hof heeft dit verzoek ongemotiveerd afgewezen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof hiermee heeft miskend dat een mondelinge behandeling slechts in uitzonderlijke omstandigheden mag worden geweigerd. De Hoge Raad verwijst naar artikel 87 lid 8 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat de rechter partijen de gelegenheid moet bieden om hun standpunt mondeling uiteen te zetten, tenzij er klemmende redenen zijn om dit verzoek af te wijzen.

De Hoge Raad vernietigt de rolbeslissing en het arrest van het hof en verwijst de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens worden de verweerders veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/00407
Datum24 maart 2023
ARREST
In de zaak van
Richard Matthijs VAN DER ZWAN,
in zijn hoedanigheid van meerderjarigenbewindvoerder over het vermogen van [betrokkene 1] als vereffenaar van de nalatenschap van [erflater] en van opvolgend testamentair bewindvoerder over al hetgeen [betrokkene 1] uit voormelde nalatenschap verkrijgt,
wonende te Den Haag,
EISER tot cassatie,
hierna: Van der Zwan,
advocaat: H.J.W. Alt,
tegen
1. [verweerder 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [verweerster 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDERS in cassatie,
hierna gezamenlijk: [verweerders] ,
advocaat: C.S.G. Janssens.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/09/584165 / HA ZA 19-1222 van de rechtbank Den Haag van 5 februari 2020 en 19 augustus 2020;
b. de rolbeslissing en het arrest in de zaak 200.286.361/01 van het gerechtshof Den Haag van 15 juni 2021 (rolbeslissing) en 9 november 2021 (arrest).
Van der Zwan heeft tegen de rolbeslissing en het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[verweerders] hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor [verweerders] toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van de rolbeslissing en het arrest van het hof en tot verwijzing.
De advocaat van [verweerders] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.2
Partijen hebben een koopovereenkomst met betrekking tot een onroerende zaak gesloten. [verweerders] hebben, met een beroep op de wettelijke bedenktijd, te kennen gegeven de overeenkomst te ontbinden.
2.3
Van der Zwan vordert een verklaring voor recht dat [verweerders] geen beroep op de wettelijke bedenktijd toekomt en dat de koopovereenkomst derhalve niet tijdig door hen is ontbonden. De rechtbank heeft die vordering afgewezen.
2.4
Van der Zwan heeft hoger beroep ingesteld en een memorie van grieven ingediend. [verweerders] hebben een memorie van antwoord ingediend.
Daarna is de zaak op de rol geplaatst voor “beraad partijen”. Van der Zwan heeft op de desbetreffende roldatum verzocht om een mondelinge behandeling/comparitie van partijen. Blijkens het roljournaal heeft het hof dit verzoek bij rolbeslissing zonder motivering afgewezen.
2.5
Het hof heeft vervolgens arrest gewezen en daarbij het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. [1]

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel klaagt dat het hof heeft miskend dat een mondelinge behandeling slechts in uitzonderlijke omstandigheden mag worden geweigerd. Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Het hof had het verzoek om een mondelinge behandeling niet met een ongemotiveerde vermelding op de rol mogen afwijzen, aldus het middel.
3.2
Art. 87 lid 1 Rv bepaalt dat de rechter, op verzoek van partijen of een van hen dan wel ambtshalve, in alle gevallen en in elke stand van het geding een mondelinge behandeling kan bevelen. Art. 87 lid 8 Rv bepaalt dat indien geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, de rechter voordat hij over de zaak beslist aan partijen desverlangd de gelegenheid biedt hun standpunt mondeling uiteen te zetten. Ingevolge art. 353 lid 1 Rv is art. 87 Rv ook van toepassing in hoger beroep.
3.3
Blijkens de wetsgeschiedenis is art. 87 lid 8 Rv ingevoerd wegens het vervallen van art. 134 (oud) Rv, waarin het recht op pleidooi was vervat. In de memorie van toelichting is daarover het volgende opgemerkt: [2]
“Artikel 134, dat betrekking heeft op het pleidooi, vervalt. In de wetgeving uit 2016 is het pleidooi als afzonderlijke proceshandeling komen te vervallen, omdat de rechter partijen altijd in de gelegenheid moet stellen om hun standpunt over de zaak mondeling toe te lichten (vgl. artikel 30k, eerste lid, aanhef en onderdeel b, in dit wetsvoorstel overgenomen in artikel 87). Het vierde lid van artikel 134 (artikel 30k, vierde lid over de aanwezigheid van partijen bij het pleidooi) komt in dit wetsvoorstel terug in artikel 87, vijfde lid, derde volzin. Naar aanleiding van een opmerking van de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht is het van belang te constateren dat het schrappen van het pleidooi in combinatie met het handhaven van de mogelijkheid voor de rechter om een mondelinge behandeling te bevelen (artikel 87, eerste lid), niet betekent dat er procedures kunnen zijn waarin de rechter geen mondelinge behandeling beveelt en er ook geen pleidooi plaatsvindt (bijvoorbeeld na re- en dupliek is dat niet altijd zo, zie artikel 132 Rv). Gelet op het uit artikel 6 EVRM voortvloeiende recht op een mondelinge behandeling («fair and public hearing») en de strenge jurisprudentie daaromtrent van de Hoge Raad [voetnoot: zie bijv. HR 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7254 en HR 15 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3151] kan de rechter een verzoek om een mondelinge behandeling te houden niet zonder meer naast zich neerleggen. Daarom is mede op advies van de Raad voor de rechtspraak een vangnetbepaling opgenomen in artikel 87, achtste lid, om te waarborgen dat als er geen mondelinge behandeling gehouden wordt, partijen toch aanspraak kunnen maken op een gelegenheid om hun standpunt mondeling uiteen te zetten. Heeft er echter al enige zitting plaatsgevonden, bijvoorbeeld een comparitie van partijen, dan is er niet altijd recht op nog een mondelinge behandeling.”
3.4
Tegen deze achtergrond heeft de rechtspraak van de Hoge Raad over een op de voet van art. 134 lid 1 (oud) Rv gedaan verzoek om pleidooi, zijn betekenis behouden voor de vraag of de rechter een op de voet van art. 87 lid 8 Rv gedaan verzoek om een mondelinge behandeling mag afwijzen. Die rechtspraak [3] komt erop neer dat een dergelijk verzoek slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden mag worden afgewezen. Voor dat laatste is noodzakelijk dat van de zijde van de wederpartij klemmende redenen worden aangevoerd tegen toewijzing van het verzoek of dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde. In elk van deze beide gevallen zal de rechter de redenen voor de afwijzing van het verzoek uitdrukkelijk moeten vermelden en zijn beslissing daaromtrent deugdelijk moeten motiveren.
3.5
Het hof heeft het verzoek van Van der Zwan om een mondelinge behandeling ongemotiveerd afgewezen. Daarmee heeft het hof hetgeen hiervoor in 3.4 is overwogen miskend. Het middel slaagt derhalve.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de rolbeslissing van 15 juni 2021 en het arrest van 9 november 2021 van het gerechtshof Den Haag;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt [verweerders] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Van der Zwan begroot op € 487,95 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [verweerders] deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren F.J.P. Lock, als voorzitter, S.J. Schaafsma en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
24 maart 2023.

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 9 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2382.
2.Kamerstukken II 2018/19, 35175, nr. 3, p. 8.
3.Zie o.a. HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1081, rov. 4.2 en HR 15 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3151, rov. 3.3.2.