In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
(i) In januari 2016 hebben [verweerders] het perceel met opstallen aan de [a-straat 1] te [plaats] aan [eisers] verkocht tegen een koopprijs van € 1,1 miljoen. [eisers] wilden op dat perceel een project ontwikkelen met woningen, parkeerplaatsen en een commerciële ruimte. Voor de ontwikkeling van dit project is wijziging van de bestemming en de erfpachtvoorwaarden van het perceel vereist en is toestemming nodig van de [gemeente].
(ii) De koopovereenkomst bevat ontbindende voorwaarden waarop [eisers] zich kunnen beroepen indien zij niet binnen veertien maanden na de datum van de koopovereenkomst de benodigde medewerking van de gemeente hebben verkregen en binnen negen maanden na het verkrijgen van die medewerking niet 80% van het project is verkocht en [eisers] geen financiering voor het project hebben verkregen. Gelet op deze ontbindende voorwaarden houdt de koopovereenkomst in dat de akte van levering uiterlijk zal worden verleden nadat de termijnen van de ontbindende voorwaarden zijn verstreken, dat wil zeggen uiterlijk 23 maanden na het ondertekenen van de koopovereenkomst.
(iii) De gemeente heeft in december 2016 laten weten dat zij voornemens is op de percelen [a-straat 1 en 2] een voorkeursrecht te vestigen op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: Wvg).
(iv) [verweerders] en [eisers] hebben in maart 2017 overeenstemming bereikt over verkoop door [verweerders] aan [eisers] van het perceel [a-straat 2] tegen een koopsom van € 1,395 miljoen onder dezelfde ontbindende voorwaarden als hiervoor onder (ii) vermeld. Deze koopovereenkomst en de hiervoor onder (i) bedoelde koopovereenkomst worden hierna gezamenlijk de koopovereenkomst genoemd. Verder zijn partijen overeengekomen dat [eisers] namens [verweerders] bewaar zullen maken tegen het door de gemeente aangekondigde voorkeursrecht.
(v) Het door [eisers] ingediende bezwaar tegen het raadsbesluit tot vestiging van het voorkeursrecht is ongegrond verklaard en [eisers] hebben nadien uitvoerig onderhandeld met de gemeente, met als doel om alsnog de percelen [a-straat 1 en 2] geleverd te krijgen en het project te kunnen realiseren.
(vi) Vanaf maart 2018 hebben [verweerders] en [eisers] onderhandeld over uitstel van de levering van de percelen [a-straat 1 en 2]. Op 4 juni 2018 hebben partijen een verlengingsovereenkomst gesloten die kort gezegd inhoudt dat de termijn van de ontbindende voorwaarden wordt verlengd tot 1 juli 2019, dat [eisers] vanaf 1 april 2018 maandelijks een (rente)vergoeding van € 10.000,-- aan [verweerders] zullen betalen en dat partijen vóór afloop van de verlengingsperiode met elkaar in overleg zullen treden over mogelijke verdere verlenging van de koopovereenkomst en dat in geval van verdere verlenging dezelfde voorwaarden zullen gelden.
(vii) Vanaf april 2019 hebben partijen onderhandeld over een eventuele verdere verlenging na 1 juli 2019. In dat kader hebben [verweerders] zich onder voorwaarden bereid verklaard tot een verlenging tot eind 2019. Van de kant van [eisers] is een verlenging tot 30 juni 2020 voorgesteld.
(viii) Op 12 juli 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen partijen, waarna [eisers] nog een aangepast voorstel aan [verweerders] hebben gedaan. [verweerders] hebben dit voorstel afgewezen en meegedeeld dat zij niet langer aan de koopovereenkomst gebonden zijn.
(ix) In september 2019 heeft de makelaar van [verweerders] aan [eisers] laten weten dat [verweerders] met een andere partij in gesprek zijn over de verkoop van de percelen [a-straat 1 en 2]. [eisers] hebben [verweerders] verzocht de koopovereenkomst na te komen en te erkennen dat de verlengingsovereenkomst nog geldt. In juli 2020 hebben [verweerders] de percelen [a-straat 1 en 2] aan een derde verkocht.