ECLI:NL:HR:2024:774

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
22/02936
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de wijze van indienen van op de zaak betrekking hebbende stukken in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door M.M. Vrolijk, tegen het Dagelijks Bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooien en Vecht. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de watersysteemheffing en de zuiveringsheffing voor het jaar 2018. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, die de aanslagen had bevestigd. Het Gerechtshof Amsterdam had op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waartegen belanghebbende cassatie heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling onder andere gekeken naar de vraag of een bestuursorgaan kan voldoen aan artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door op de zaak betrekking hebbende stukken in digitale vorm aan te bieden, in plaats van in papieren vorm. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het uitgangspunt dat dit alleen in papieren vorm kan, onjuist is. Dit oordeel is gebaseerd op een eerder arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2024:567) dat op dezelfde dag is uitgesproken.

De overige klachten van belanghebbende zijn ook beoordeeld, maar de Hoge Raad heeft geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak voor de rechtspraktijk met betrekking tot de indiening van stukken in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/02936
Datum31 mei 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
het DAGELIJKS BESTUUR VAN HET HOOGHEEMRAADSCHAP AMSTEL, GOOI EN VECHT
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 9 juni 2022, nr. 20/00645 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 18/6895) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2018 opgelegde aanslag in de watersysteemheffing ingezetenen, de aan belanghebbende voor dat jaar opgelegde aanslag in de watersysteemheffing gebouwd en de aan belanghebbende voor dat jaar opgelegde aanslag in de zuiveringsheffing woonruimte.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door M.M. Vrolijk, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal M.R.T. Pauwels heeft op 10 november 2023 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. [2]
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

2.1
Het tweede middel faalt voor zover het berust op het uitgangspunt dat een bestuursorgaan alleen aan artikel 8:42 Awb kan voldoen door een op de zaak betrekking hebbend stuk in papieren vorm aan de bestuursrechter te doen toekomen. Dat uitgangspunt is onjuist gelet op het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 22/00849, ECLI:NL:HR:2024:567.
2.2
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris, J. Wortel, M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2024.

Voetnoten

2.ECLI:NL:PHR:2023:1063, met gemeenschappelijke bijlage ECLI:NL:PHR:2023:1064.