Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
28 mei 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 februari 2022. De verdachte, geboren in 1995, was betrokken bij een zaak van openlijke geweldpleging in het Wallengebied van Amsterdam, waarbij de vraag centraal stond of zijn gedragingen aanvallend van aard waren. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat H. Bakker. De advocaat-generaal E.J. Hofstee concludeerde tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Aangezien er meer dan twee jaren waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep, werd vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. Gezien de opgelegde gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 66 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, volstond de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn was overschreden, zonder verdere rechtsgevolgen aan dit oordeel te verbinden.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte.