Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beoordeling van het middel
5.Beslissing
17 mei 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de bisschop van een bisdom tegen een eerdere beschikking van het gerechtshof Amsterdam. De bisschop had een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend, naar aanleiding van beschuldigingen van imprudent gedrag jegens minderjarigen door de pastoor [verweerder]. De bisschop betwistte de rechtmatigheid van deze beschuldigingen en stelde dat de vordering van [verweerder] uitsluitend in een kerkelijke rechtsgang behandeld diende te worden. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet buiten het toepassingsgebied van de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek was getreden door het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toe te wijzen. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van de bisschop en veroordeelde hem in de kosten van het geding. De uitspraak benadrukt de mogelijkheid voor een burgerlijke rechter om te oordelen over vorderingen die ook onder het canoniek recht kunnen vallen, mits deze niet uitsluitend in een kerkelijke rechtsgang behandeld hoeven te worden.