ECLI:NL:RBNHO:2021:5503

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
C/15/314899 / HA RK 21-60
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in kerkrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 juli 2021 een beschikking gegeven in een rekestprocedure. Het verzoek kwam van een uit ambt ontslagen pastoor, die een voorlopig getuigenverhoor wilde laten houden. Dit verzoek werd afgewezen omdat het niet voldeed aan de wettelijke vereisten van artikel 166 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De verzoeker, die tot april 2019 als priester en pastoor werkzaam was, had te maken met beschuldigingen van imprudent gedrag jegens minderjarigen, naar aanleiding van een melding bij het Meldpunt Grensoverschrijdend Gedrag RKK. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker onvoldoende had geconcretiseerd waarom het horen van de getuigen relevant zou zijn voor de in te stellen vordering. De rechtbank stelde vast dat de inhoud van de Romeinse decreten, die de schorsing en ontheffing van de verzoeker als priester en pastoor vaststelden, niet door de civiele rechter beoordeeld kon worden. De rechtbank concludeerde dat het verzoek meer het karakter van een 'fishing expedition' had en dat de wettelijke drempel voor het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor niet was gehaald. De verzoeker werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van de bisschop tot dat moment op € 1.435,00 werden begroot.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats [plaats]
zaaknummer / rekestnummer: C/15/314899 / HA RK 21-60
Beschikking van 6 juli 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. L.H. Haarsma te Paterswolde,
tegen
[verweerder],
wonende te [plaats] ,
verweerder,
advocaat mr. M. Bakhuis te Haarlem.
Partijen zullen hierna respectievelijk [verzoeker] en [de Bisschop] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met in totaal 16 producties
  • het verweerschrift met 7 producties
  • de mondelinge behandeling van 8 juni 2021.
1.2.
Na uitroeping van de zaak zijn verschenen:
  • [verzoeker]
  • mr. Haarsma voornoemd
  • [naam]
  • mr. Bakhuis voornoemd
  • [kerkrechtelijk advocaat] , toehoorder.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] heeft tot april 2019 gewerkt als priester en pastoor van de RK Parochie […] in [plaats] (hierna: [de kerk] ).
2.2.
Eind september 2018 heeft [meldster] (hierna: [meldster] ) een melding gedaan over [verzoeker] bij het Meldpunt Grensoverschrijdend Gedrag RKK (hierna: de melding).
2.3.
Op 20 november 2018 heeft [de Bisschop] met [verzoeker] – in aanwezigheid van [kerkrechtelijk advocaat] , canonist en kerkrechtelijk advocaat van [verzoeker] , en [kanselier] , kanselier van het Bisdom – gesproken over de melding. Bij brief van 12 december 2018 heeft [verzoeker] schriftelijk gereageerd op dat gesprek en de melding.
2.4.
Bij brief van 14 februari 2019 heeft [de Bisschop] [verzoeker] bericht over de afhandeling van de melding en aan [verzoeker] een coachingstraject aangeboden. In deze brief wordt beschreven dat [meldster] bij het Meldpunt heeft gemeld: (i) dat zij een aantal foto’s heeft gezien van het bed van [verzoeker] met daarboven kindertekeningen en dat die foto’s naar de ouders en de kinderen zijn verstuurd, (ii) dat [verzoeker] zich tijdens een jongerenkamp in het bijzijn van jongeren en [meldster] op het strand heeft uitgekleed en met een handdoek om zijn middel zijn zwembroek heeft aangetrokken, (iii) dat enkele keren tijdens besloten Taizé-avonden in 2012 een mannelijke bezoeker aanwezig mocht zijn, van wie bij meerdere parochianen bekend was dat hij een bijzondere voorkeur had/heeft voor jonge jongens, (iv) dat misdienaars van zeven of acht jaar aan het einde van de eucharistieviering de kelk met geconsacreerde wijn moesten leegdrinken en (v) dat [verzoeker] zijn huishoudster tijdens een feest een glas wijn heeft aangeboden, terwijl hij wist dat zij een verleden heeft van drugs, alcoholverslaving en prostitutie. Verder schrijft [de Bisschop] het volgende in deze brief:
(…)
Maar ik zou u van mijn kant wel attent willen maken op het gegeven dat binnen de vertrouwelijkheid van onze conversatie noch uw goede naam noch uw recht op een gerechtelijke beoordeling conform de voorschriften van het recht ook maar even in het geding zijn geweest: zoals betaamt, ga ik vooralsnog uit van uw onschuld, tenzij het tegengestelde bewezen zou worden, en – uitgaande van uw goede wil en uw veronderstelde inzet om van het verleden te willen leren – gaat mijn voorkeur er niet naar uit om de zaak extra te belasten met een gerechtelijke procedure, waarbij ook nog eens gedacht moet worden aan een suspensie van uw priesterlijke taken lopende het onderzoek. Dit alles neemt niet weg dat ik meen te moeten opmerken dat de onderwerpen die tijdens ons gesprek de revue passeerden, weliswaar alle door u in uw beantwoording correct zijn hernomen, maar de antwoorden mij op verschillende punten niet geheel bevredigend voorkomen, niet in het minst door een zekere ambiguïteit van uitdrukkingswijze en een zeer sterke beklemtoning van uw eigen inschattingsvermogen. Het moge echter duidelijk zijn dat, voorafgaand aan onze eigen voorstellingen en ideeën, ons pastoraal werken slechts naar behoren kan plaatshebben binnen de objectieve zedelijke orde, waarnaar we ons te richten hebben en waarop we ook aangesproken moeten kunnen worden.
Uitgaande hiervan zou ik concreet met u willen komen tot een drievoudige benadering van de omstandigheden waarin u zich naar buiten toe bevindt, en wel met het oog op een pastorale attitude en de mogelijkheid tot persoonlijke verbetering en groei. Belangrijk is daarbij zich de vraag te stellen welk priesterbeeld u naar buiten toe wilt laten zien en of dit overeenkomt met de verwachtingen die de Kerk en haar gelovigen daarbij mogen hebben. Niet minder belangrijk is daarbij ook de vraag in hoeverre u zich dit beeld ook innerlijk eigen heeft gemaakt en ernaar streeft dit te blijven doen.
(…)
(3) – Mijn derde aandachtspunt, tevens blijvende zorg, betreft de vraag naar een prudente omgang met kinderen en andere minderjarige personen. Hier geldt toch bijzonder dat onze omgangsvormen naar buiten toe de toets der kritiek glansrijk moeten kunnen doorstaan. Te groot is het leed dat in het verleden is berokkend aan kinderen en jongeren door mensen die de plichten van hun kerkelijk ambt misbruikt of veronachtzaamd hebben. Per 13 april 2018 geldt voor de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland de herziene gedragscode Pastoraat, waarvan u ongetwijfeld kennis hebt genomen. Deze regels geven de nodige fundamentele informatie inzake een correcte omgang binnen gangbare pastorale verhoudingen. Een verantwoord pastoraat kan echter alleen maar slagen, wanneer bewust afstand genomen wordt van een te eigenmachtig inschatten van wat wel of niet door de beugel kan. Er blijven bij mij helaas te veel onbeantwoorde vragen of u zonder deskundige hulp voldoende bent toegerust om verantwoordelijke beslissingen in de omgang met kwetsbare mensen te kunnen nemen. Wij willen u daarom vragen om gedurende een periode van zes maanden begeleiding van een coach te aanvaarden, met wie u in alle vertrouwen en met diepgang de uitdagingen kunt bespreken waarvoor u staat. We hebben [naam] hiertoe bereid gevonden, indien U zelf ervoor open staat deze begeleiding van harte te aanvaarden. Doel van het coachingstraject zal zijn u te helpen bij de inschatting van de verschillende situaties binnen de pastoraal betreffende de omgang met kwetsbare personen. Na drie maanden zal een evaluatie van de voortgang van de coaching plaatsvinden, alsmede na afloop. Graag verneem ik of u bereid bent deze coaching te aanvaarden.
(…)
2.5.
In april 2019 heeft [verzoeker] een door hemzelf geschreven boek
[boektitel]gepresenteerd, waarin hij zijn levensverhaal vertelt, waaronder zijn beleving van het celibaat. De dag na de presentatie is [verzoeker] op non-actief gesteld.
2.6.
Bij bisschoppelijk decreet van [datum] is [verzoeker] geschorst als priester en bij bisschoppelijk decreet van [datum] is [verzoeker] ontheven als pastoor van [de parochie] . [verzoeker] heeft deze decreten in de daartoe aangewezen kerkelijke procedure tot de hoogste instantie (de Congregatie voor de Clerus te Rome, hierna: de Congregatie) zonder succes aangevochten. Bij decreet van [datum] van de Congregatie is beslist dat [verzoeker] geschorst blijft als priester en bij decreet van diezelfde datum heeft de Congregatie beslist dat [verzoeker] het ambt van pastoor wordt ontnomen (hierna gezamenlijk te noemen: de Romeinse decreten). De Romeinse decreten zijn op [datum] door Paus Franciscus goedgekeurd. Latere verzoeken van [verzoeker] en sympathisanten (‘getuigen’) om herziening van deze decreten en nader onderzoek zijn afgewezen door de Congregatie.
2.7.
Bij schrijven van 24 december 2019 heeft [de Bisschop] schriftelijk zijn brief van 14 februari 2019 aan [verzoeker] ingetrokken met de vermelding “
nu op andere wijze wordt voorzien in een traject van bezinning en begeleiding”.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen, teneinde 15 getuigen te horen die kunnen verklaren over de feiten en omstandigheden ziende op de melding, waarover [de Bisschop] op 3 oktober 2018 met [meldster] en 20 november 2018 met [verzoeker] heeft gesproken. Met name wil [verzoeker] duidelijkheid over de stelling van [de Bisschop] dat hij de intrekking van zijn brief van 14 februari 2019
mondeling(maar niet schriftelijk) heeft gecommuniceerd, nu die brief – waarin [de Bisschop] de melding door [meldster] parafraseert – doorwerkt in de Romeinse decreten. Ook wil [verzoeker] weten wat [de Bisschop] heeft ondernomen in het kader van onderzoek naar de aantijgingen die hij ‘klakkeloos heeft overgenomen’ van [meldster] en heeft geventileerd in zijn brief van 14 februari 2019. Zo wil hij weten hoe de interactie tussen meldster [meldster] , het Meldpunt en [de Bisschop] precies is geweest en of [de Bisschop] met de ouders en/of betrokkenen gesproken heeft en zelf onderzoek heeft gedaan. Ook wil hij weten hoe het Meldpunt zelf de melding heeft behandeld en beoordeeld.
3.2.
Aan zijn verzoek legt [verzoeker] – kort gezegd – ten grondslag dat [de Bisschop] onrechtmatig heeft gehandeld door [verzoeker] te betichten van imprudent gedrag jegens kinderen, andere minderjarigen en kwetsbaren, en daar ruchtbaarheid aan te geven door middel van het doorzenden van zijn brief van 14 februari 2019 aan de Congregatie. Daarmee is sprake van smaad en laster door [de Bisschop] , aldus [verzoeker] .
3.3.
[de Bisschop] verzet zich tegen inwilliging van het verzoek en voert daartoe
– kort weergegeven – aan dat (1) het verzoek niet aan de wettelijke vereisten voldoet, (2) [verzoeker] geen belang bij zijn verzoek heeft, (3) [verzoeker] misbruik maakt van de bevoegdheid tot het inzetten van een voorlopig getuigenverhoor, (4) het verzoek in strijd is met de goede procesorde en (5) het verzoek afstuit op andere bezwaren van zwaarwegende aard.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verweer van [de Bisschop] dat het verzoek van [verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de woonplaatsen van de verzochte getuigen in strijd met artikel 187 lid 3 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet in het verzoekschrift zijn opgenomen, volgt de rechtbank niet. [verzoeker] heeft terecht betoogd dat het opnemen van de woonplaatsen niet op straffe van niet-ontvankelijkheid in de bepaling is neergelegd.
4.2.
Tussen partijen is verder in geschil of met het verzoek voldaan is aan de voorwaarden voor toewijzing van een voorlopig getuigenverhoor. Volgens [de Bisschop] is geen sprake van betwiste feiten en kunnen die feiten bovendien niet tot toewijzing van de vordering leiden.
4.3.
Op grond van artikel 186 Rv kan, voordat een zaak aanhangig is, op verzoek van een belanghebbende een voorlopig getuigenverhoor worden bevolen in gevallen, waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten. Ingevolge artikel 166 Rv heeft [verzoeker] , als de te bewijzen aangeboden feiten betwist zijn en, gegeven de aard en het beloop van de rechtsvordering, tot de beslissing van de zaak kunnen leiden, in beginsel recht op een voorlopig getuigenverhoor. Dit uitgangspunt leidt slechts uitzondering in het geval zich een afwijzingsgrond voordoet. Daarbij dient gedacht te worden aan misbruik van bevoegdheid, strijd met de goede procesorde of een ander zwaarwichtig belang, of een gebrek aan belang (HR 11 februari 2005,
NJ2005, 442).
4.4.
[verzoeker] is voornemens een civielrechtelijke procedure tegen [de Bisschop] te entameren op grond van onrechtmatig handelen door die laatste. [de Bisschop] zou zich schuldig hebben gemaakt aan smaad en laster door [verzoeker] in de brief van 14 februari 2019 als reactie op de melding te betichten van imprudent gedrag jegens kinderen, andere minderjarigen en kwetsbaren, en daar ruchtbaarheid aan te geven door de brief te sturen aan de Congregatie en de intrekking van die brief aan [verzoeker] niet schriftelijk te melden aan de Congregatie.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat het ontslag als pastoor en schorsing als priester van [verzoeker] (de inhoud van de Romeinse decreten) vaststaat en door de civiele rechter niet beoordeeld kan worden. Het betreft namelijk een (afgeronde) kerkrechtelijke procedure ten aanzien waarvan de civiele rechter geen bevoegdheid heeft. Ook de melding door [meldster] en de afhandeling daarvan door [de Bisschop] is een interne kerkrechtelijke aangelegenheid, ten aanzien waarvan de civiele rechter geen bevoegdheid heeft.
4.6.
De grondslag van de (civielrechtelijke) vordering die [verzoeker] tegen [de Bisschop] overweegt in te stellen, betreft onrechtmatige daad. De civiele rechter is te dien aanzien wel bevoegd.
4.7.
Een voorlopig getuigenverhoor als bedoeld in artikel 186 Rv strekt ertoe een partij voorafgaand aan de hoofdzaak bewijs of opheldering te verschaffen omtrent voor de beslissing van de vordering in de hoofdzaak – wellicht nog niet precies bekende – relevante feiten. Het tijdens dit voorlopig getuigenverhoor verzamelde getuigenbewijs moet dus van nut kunnen zijn voor de beslissing van de vordering in die hoofdzaak. Tussen partijen is in geschil of daarvan sprake is.
4.8.
Dat [de Bisschop] [verzoeker] bij brief van 14 februari 2019 heeft bericht over de inhoud en de afhandeling van de melding, is niet in geschil. De rechtbank stelt op grond van de stukken vast dat de door [de Bisschop] op grond van de melding weergegeven gedragingen van [verzoeker] zelf, zoals hiervoor weergegeven in 2.4 onder (i) tot en met (v) door [verzoeker] op zichzelf niet worden betwist. Zo wordt niet betwist dat er kindertekeningen boven het bed hingen, dat foto’s daarvan naar de ouders en kinderen gestuurd zijn, dat [verzoeker] zich tijdens een jongerenkamp in het bijzijn van jongeren en [meldster] op het strand heeft uitgekleed en met een handdoek om zijn middel zijn zwembroek heeft aangetrokken, dat enkele keren tijdens besloten Taizé-avonden in 2012 een mannelijke bezoeker aanwezig mocht zijn, dat jonge misdienaars van zeven of acht jaar aan het einde van de eucharistieviering geconsacreerde wijn moesten drinken en dat [verzoeker] zijn huishoudster tijdens een feest een glas wijn heeft aangeboden, terwijl hij wist dat zij een verleden heeft van drugs, alcoholverslaving en prostitutie. Betwist wordt het punt van zorg dat [de Bisschop] naar aanleiding van de reactie van [verzoeker] op de melding in de brief heeft verwoord ten aanzien van prudente omgang met kinderen en andere minderjarige personen (als opgenomen in die brief onder (3), zie hierboven in 2.4). Omdat, zoals [de Bisschop] ook terecht aanvoert, in het verzoek en de toelichting daarop daarnaast onvoldoende geconcretiseerd is waarover de verzochte getuigen in verband met de melding (de rechtbank begrijpt: ouders van de kinderen van wie de tekeningen zijn, aanwezigen op het strand, parochianen en de aanwezigen bij het gesprek in november 2018) zouden moeten worden gehoord, en dat en waarom het horen van deze getuigen relevantie heeft voor de in te stellen vordering, voldoet het verzoek niet aan de daaraan te stellen voorwaarden.
Het verzoek tot het horen van getuigen over de melding voldoet dus niet aan artikel 166 Rv.
4.9.
Evenmin is tussen partijen in geschil dat [de Bisschop] de brief van 14 februari 2019 aan [verzoeker] aan de Congregatie voor de Clerus te Rome heeft gezonden, dat de Congregatie van de brief heeft kennisgenomen en dat [de Bisschop] de intrekking van de brief niet schriftelijk aan de Congregatie heeft medegedeeld. [de Bisschop] heeft erop gewezen dat de Romeinse decreten onherroepelijk vaststaan en dat hij de
inhoudvan zijn brief van 14 februari 2019 niet heeft ingetrokken, maar alleen het daarin aangeboden coachingstraject (de afhandeling). [verzoeker] heeft – gelet op hetgeen [de Bisschop] op dit punt betoogd heeft – onvoldoende geconcretiseerd dat het horen van getuige(n) over de vraag of [de Bisschop] de brief wel mondeling heeft ingetrokken relevantie heeft voor de in te stellen vordering wegens smaad c.q. laster door [de Bisschop] .
Het verzoek voldoet dus ook op dit punt niet aan artikel 166 Rv.
4.10.
De overige door [verzoeker] genoemde te bewijzen feiten (hoe de interactie tussen meldster [meldster] , het Meldpunt en [de Bisschop] precies is geweest, hoe het Meldpunt zelf de melding heeft behandeld en beoordeeld, en of [de Bisschop] onderzoek heeft gedaan en/of betrokkenen heeft gehoord) zien op de afhandeling van de melding die op zichzelf niet te beoordeling staat van de civiele rechter (zie daarover rechtsoverweging 4.5). Daarbij komt dat [verzoeker] in het verzoek en de toelichting daarop onvoldoende geconcretiseerd heeft dat het horen van getuigen over de afhandeling van de melding relevantie heeft voor een te nemen beslissing in de door [verzoeker] aanhangig te maken zaak met betrekking tot smaad c.q. laster door [de Bisschop] . De gestelde onrechtmatige daad van [de Bisschop] komt, zoals [verzoeker] ook zelf stelt, immers (slechts) voort uit de inhoud van brief van [de Bisschop] van 14 februari 2019 en de doorzending daarvan aan de Congregatie. De interactie tussen [meldster] , het Meldpunt en [de Bisschop] en eventuele anderen (laat staan de louter interne behandeling van de melding bij het Meldpunt) staan daar los van. Het horen van getuigen over de be- en afhandeling van de melding voldoet daarmee dus niet aan artikel 166 Rv.
4.11.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat met het voorliggende verzoek de wettelijke drempel voor het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor niet is gehaald. Onvoldoende geconcretiseerd is waarover de verzochte getuigen, mede gelet op de onbetwiste feiten, gehoord dienen te worden en dat hun getuigenissen relevant kunnen zijn voor de beslissing van de zaak. Het verzoek heeft daarmee veeleer het karakter van een “
fishing expedition”. Dat leidt ertoe dat het verzoek moet worden afgewezen. Aan de vraag of sprake is van afwijzingsgronden komt de rechtbank daarom niet toe.
4.12.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure zoals verzocht. De kosten aan de zijde van [de Bisschop] worden begroot op:
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat €
1.126,00(2 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.435,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [de Bisschop] tot op heden begroot op € 1.435,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 936