De volgende bepalingen, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde, zijn van belang:
- artikel 2 van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU L190) (hierna: EVOA):
“Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1. “afvalstoffen”: afvalstoffen als omschreven in artikel 1, lid 1, onder a), van Richtlijn 2006/12/EG;
(...)
4. “verwijdering”: een handeling als omschreven in artikel 1, lid 1, onder e), van Richtlijn 2006/12/EG;
(...)
6. “nuttige toepassing”: een handeling als omschreven in artikel 1, lid 1, onder f), van Richtlijn 2006/12/EG;
(...)
14. “ontvanger”: de persoon of onderneming onder de rechtsmacht van het land van bestemming naar wie of waarnaar de afvalstoffen voor nuttige toepassing of verwijdering worden overgebracht;
(...)
34. “overbrenging”: het vervoer van voor nuttige toepassing of verwijdering bestemde afvalstoffen dat plaatsvindt of gepland is plaats te hebben:
(...)
35. “illegale overbrenging”: een overbrenging van afvalstoffen:
(...)
e) dat resulteert in een verwijdering of nuttige toepassing die in strijd is met de communautaire of internationale regelgeving, of
(...)”
- artikel 3 lid 2 EVOA:
“Overbrengingen van de volgende voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen vallen onder de algemene informatieverplichtingen als vastgesteld in artikel 18, wanneer het om meer dan 20 kg gaat:
a) afvalstoffen van bijlage III of III B;
(…)”
- artikel 18 leden 1 en 2 EVOA:
“1. Voor afvalstoffen als bedoeld in artikel 3, leden 2 en 4, die bestemd zijn voor transport gelden de volgende procedures:
a) teneinde ertoe bij te dragen dat transporten van dergelijke afvalstoffen beter kunnen worden gevolgd, zorgt de onder de rechtsmacht van het land van verzending vallende opdrachtgever voor de overbrenging ervoor dat de afvalstoffen vergezeld gaan van de in bijlage VII genoemde informatie;
b) bijlage VII wordt door de opdrachtgever van de overbrenging ondertekend voordat de overbrenging plaatsvindt en wordt door de inrichting van nuttige toepassing of het laboratorium en de ontvanger ondertekend wanneer zij de betrokken afvalstoffen ontvangen.
2. Het in bijlage VII bedoelde contract tussen de opdrachtgever van de overbrenging en de ontvanger voor de nuttige toepassing van de afvalstoffen dient bij de aanvang van de overbrenging juridisch bindend te zijn en dient een verplichting te bevatten voor de opdrachtgever van de overbrenging, of, wanneer deze de overbrenging of de nuttige toepassing niet kan voltooien (bv. insolventie), voor de ontvanger, om, indien de overbrenging of de nuttige toepassing niet op de geplande wijze kunnen worden voltooid of indien een illegale overbrenging heeft plaatsgevonden:
a) de afvalstoffen terug te nemen of ervoor te zorgen dat ze op een andere wijze nuttig worden toegepast en
b) indien nodig te zorgen voor de tussentijdse opslag ervan.
Op verzoek van de betrokken autoriteit verstrekt de opdrachtgever of de ontvanger van de overbrenging een afschrift van het contract.”
- artikel 1 lid 1 van de Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen (PbEU L 114; hierna: Richtlijn 2006/12/EG):
“In deze Richtlijn wordt verstaan onder:
a) “afvalstof”: elke stof of elk voorwerp behorende tot de in bijlage I genoemde categorieën waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;
(...)
e) “verwijdering”: alle in bijlage II A bedoelde handelingen;
f) “nuttige toepassing”: alle in bijlage II B bedoelde handelingen;
(…)”
- artikel 4 lid 1 Richtlijn 2006/12/EG:
“De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de nuttige toepassing of de verwijdering van de afvalstoffen plaatsvindt zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder dat procédés of methoden worden aangewend die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en met name:
a) zonder risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora;
b) zonder geluids- of stankhinder te veroorzaken;
c) zonder schade te berokkenen aan natuur- en landschapsschoon.”
- artikel 9 lid 1 Richtlijn 2006/12/EG:
“Voor de toepassing van de artikelen 4, 5 en 7 moet iedere inrichting of onderneming die de in bijlage II A bedoelde handelingen verricht, een vergunning hebben van de in artikel 6 bevoegde instantie.
Deze vergunning heeft met name betrekking op:
a) soort en hoeveelheid afvalstoffen;
b) de technische eisen
c) de te nemen voorzorgsmaatregelen inzake veiligheid;
d) de plaats waar de afvalstoffen worden verwijderd;
e) de behandelingsmethode.”
- artikel 10 Richtlijn 2006/12/EG:
“Voor de toepassing van artikel 4 moet iedere inrichting of onderneming die de in bijlage II B vermelde handelingen verricht, een vergunning hebben.”
- bijlage II A Richtlijn 2006/12/EG:
“NB: In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van verwijderingshandelingen zoals die in de praktijk plaatsvinden. (...)”
- bijlage II B Richtlijn 2006/12/EG:
“NB: In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van handelingen voor de nuttige toepassing van afvalstoffen zoals die in de praktijk plaatsvinden. (...)”
- artikel 10.60 leden 2 en 5 Wm:
“2. Het is verboden handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.
5. Het is verboden afvalstoffen over te brengen indien gehandeld wordt in strijd met een voorschrift gesteld bij:
a. artikel 13, tweede lid, 15, onder c, 16, onder a, b, c, eerste of tweede volzin, of d, 18, eerste of tweede lid, of 19 van de EG-verordening overbrenging afvalstoffen;
(...)”
- artikel 261 leden 1 en 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
“1. De dagvaarding behelst een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn; verder vermeldt zij de wettelijke voorschriften waarbij het feit is strafbaar gesteld.
2. Zij behelst tevens de vermelding van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan.”