Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
12 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de man, verzoeker tot cassatie, in hoger beroep ging tegen een beschikking van het gerechtshof Amsterdam. De man had eerder verzoeken ingediend tot herstel van de omgang met zijn kinderen, maar deze waren door de rechtbank afgewezen. Op 17 oktober 2022, vlak voor het verstrijken van de termijn voor hoger beroep, heeft de advocaat van de man een beroepschrift per Veilig Mailen naar het hof gestuurd. Echter, het bijgevoegde bestand kon door het hof niet worden geopend, wat leidde tot de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Het hof verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn beroep, omdat het niet kon vaststellen dat het beroepschrift tijdig was ingediend. De Hoge Raad bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de man niet kon aantonen dat er sprake was van een niet-toerekenbare verstoring van de toegang tot Veilig Mailen. De Hoge Raad oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het indienen van een correct en toegankelijk beroepschrift bij de indiener ligt. De conclusie was dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, en het beroep werd verworpen.