ECLI:NL:HR:2024:527

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
22/02807
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vrijstelling van omzetbelasting voor hoger onderwijs voor ouderen en gewekt vertrouwen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen Stichting [X]. De zaak betreft de vrijstelling van omzetbelasting op basis van artikel 11, lid 1, letter p van de Wet op de omzetbelasting 1968, specifiek gericht op hoger onderwijs voor ouderen (HOVO). De Staatssecretaris had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 juni 2022, waarin het hoger beroep van de Inspecteur tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld. De Rechtbank had in deze zaak het door belanghebbende op aangifte voldane bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak van 1 september 2016 tot en met 30 september 2016 beoordeeld.

De Hoge Raad oordeelde dat het middel slaagde op de gronden die waren vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2024:383). Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De Hoge Raad verwees de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling, waarbij het Hof moest beoordelen of de Inspecteur het gewekte vertrouwen bij belanghebbende over de toepassing van de vrijstelling rechtsgeldig had opgezegd. De Hoge Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en dat het verwijzingshof zou moeten bepalen of er een vergoeding voor de proceskosten aan belanghebbende moest worden toegekend.

Deze uitspraak benadrukt de belangrijke rol van gewekt vertrouwen in belastingzaken en de noodzaak voor een zorgvuldige behandeling van geschilpunten die door lagere rechters zijn onbehandeld gelaten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/02807
Datum5 april 2024
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
STICHTING [X] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 juni 2022, nr. 21/00009 [1] , op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nr. LEE 18/104) betreffende het door belanghebbende op aangifte voldane bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak 1 september 2016 tot en met 30 september 2016.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door M.P. Waninge, heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 29 december 2022 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. [2]

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 22/00167, ECLI:NL:HR:2024:383.
2.2
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor de behandeling van het door de Rechtbank onbehandeld gelaten geschilpunt over het antwoord op de vraag of de Inspecteur het jegens belanghebbende gewekte vertrouwen over toepassing van artikel 11, lid 1, letter p, van de Wet op de omzetbelasting 1968 ter zake van het door belanghebbende gegeven hoger onderwijs voor ouderen (HOVO) voor het onderhavige tijdvak (september 2016) rechtsgeldig heeft opgezegd.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar een vergoeding moet worden toegekend.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, en
- verwijst het geding naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, M.A. Fierstra, E.F. Faase en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024.