ECLI:NL:HR:2024:521

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
23/00271
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over non-conformiteit bij koopovereenkomst en bijzondere lasten in bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een koopovereenkomst met betrekking tot een paardenhouderij. De eiseres, [Groep A] B.V., had een geschil met de verkopers over de non-conformiteit van de verkochte onroerende zaak. De kern van de zaak was of een bestemmingsplan, dat specifiek betrekking had op de verkochte grond, een bijzondere last of beperking kon opleveren in de zin van artikel 7:15 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De Hoge Raad verwees naar eerdere jurisprudentie, met name het arrest van 30 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:159), waarin werd vastgesteld dat publiekrechtelijke lasten of beperkingen die voortvloeien uit algemene besluiten, zoals bestemmingsplannen, niet onder de bijzondere lasten vallen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de verkopers hadden begin 2019 stukken grond met een woning en een paardenhouderij verkocht aan de [familie A]. In de koopovereenkomst was vastgelegd dat de onroerende zaak in de staat zou worden overgedragen zoals deze zich bevond bij het sluiten van de overeenkomst, inclusief alle rechten en aanspraken. De [familie A] verkocht de paardenhouderij later aan [Groep A].

[Groep A] vorderde een verklaring voor recht dat de verkopers wanprestatie hadden gepleegd met betrekking tot het bouwblok dat in de koopovereenkomst was genoemd. De rechtbank en het hof hadden de vorderingen van [Groep A] afgewezen, waarbij het hof oordeelde dat de voorwaarden voor bebouwing in het bestemmingsplan voor iedereen kenbaar waren en dat de verkopers niet verweten kon worden dat zij deze niet hadden medegedeeld. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en verwierp het cassatieberoep, waarbij hij oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een mededelingsplicht van de verkopers rechtvaardigden.

De Hoge Raad veroordeelde [Groep A] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de verkopers, begroot op € 2.555,--.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/00271
Datum5 april 2024
ARREST
In de zaak van
[Groep A] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
hierna: [Groep A],
advocaat: D. Rijpma,
tegen
1. [verkoper 1],
wonende te [woonplaats],
2. [verkoper 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
hierna gezamenlijk: [de verkopers],
advocaat: K. Aantjes.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/03/267890 / HA ZA 19-434 van de rechtbank Limburg van 4 december 2019 en 9 juni 2021;
b. het arrest in de zaak 200.302.827/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 oktober 2022.
[Groep A] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[de verkopers] hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor [de verkopers] toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal S.D. Lindenbergh strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [Groep A] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Deze zaak gaat over non-conformiteit bij de verkoop van een paardenhouderij. In cassatie is in het bijzonder aan de orde of een bestemmingsplan in de vorm van een ‘postzegelplan’ een bijzondere last of beperking kan opleveren in de zin van art. 7:15 lid 1 BW.
2.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [de verkopers] hebben begin 2019 aan de [familie A] verkocht en geleverd – kort gezegd – stukken grond met daarop een woning en een paardenhouderij.
(ii) Op de verkochte percelen is van toepassing het bestemmingsplan ‘Paardenhouderij [adres]’.
(iii) In de koopovereenkomst staat onder meer:

artikel 6 Staat van de onroerende zaak/ Gebruik
6.1.
De onroerende zaak zal aan koper in eigendom worden overgedragen in de staat waarin deze zich hij het tot stand komen van de koopovereenkomst bevindt, derhalve met alle daarbij behorende rechten en aanspraken, heersende erfdienstbaarheden en kwalitatieve rechten, zichtbare en onzichtbare gebreken en vrij van hypotheken, beslagen en inschrijvingen daarvan. Koper aanvaardt deze staat en daarmee ook de op de onroerende zaak rustende publiekrechtelijke beperkingen voor zover dat geen ‘bijzondere lasten’ zijn.
(…)
artikel 25 Bouwvergunning.
Voor het object is een bouwvergunning voor uitbreiding van de paardenhouderij afgegeven in de vorm van een bouwblok ter grootte van 10.000 m2. (...)”
(iv) De [familie A] heeft in het midden van 2019 de paardenhouderij aan [Groep A] verkocht en geleverd. In de akte van koop en levering staat onder meer dat alle aanspraken die de verkoper ten aanzien van het verkochte kan doen gelden tegenover voormalige eigenaren overgaan op de koper.
2.3
[Groep A] vordert in deze procedure – voor zover in cassatie van belang – een verklaring voor recht dat [de verkopers] wanprestatie hebben gepleegd ten aanzien van het bouwblok bedoeld in art. 25 van de koopovereenkomst. Aan het bouwvlak zijn volgens [Groep A] allerlei voorwaarden verbonden die de kopers niet behoefden te verwachten en waarover [de verkopers] hen hadden moeten informeren. [Groep A] vordert daarnaast schadevergoeding op te maken bij staat.
2.4
De rechtbank [1] heeft de vorderingen afgewezen; het hof [2] heeft dit vonnis bekrachtigd. Daaraan heeft het hof het volgende ten grondslag gelegd.
Een bouwblok en de voorwaarden voor eventuele bebouwing daarvan liggen vast in voor eenieder kenbare publiekrechtelijke gegevens, zoals in dit geval het bestemmingsplan en het daarbij behorende landschapsplan. Hierin is tot in detail vastgelegd onder welke randvoorwaarden er op die plaats in het bouwblok kan en mag worden gebouwd. Niet goed valt in te zien waarom [de verkopers] met recht kan worden verweten dat zij deze eventuele randvoorwaarden (die ook nog afhankelijk zijn van de op te richten bebouwing en die niet exceptioneel zijn, namelijk landschappelijke inpassing, dus in een bestaande situatie) niet aan de [familie A] hebben medegedeeld. Evenmin valt in te zien waarom in dit verband geen betekenis zou kunnen worden toegekend aan hetgeen bepaald staat in art. 6 lid 1 van de koopovereenkomst tussen [de verkopers] en de [familie A], te weten: “de onroerende zaak zal aan koper in eigendom worden overgedragen in de staat waarin deze zich bij het tot stand komen van de koopovereenkomst bevindt, derhalve met alle daarbij behorende rechten en aanspraken, heersende erfdienstbaarheden en kwalitatieve rechten, zichtbare en onzichtbare gebreken en vrij van hypotheken, beslagen en inschrijvingen daarvan. Koper aanvaardt deze staat en daarmee ook de op de onroerende zaak rustende publiekrechtelijke beperkingen voor zover dat geen ‘bijzondere lasten’ zijn.” Bijzondere omstandigheden die maken dat in afwijking hiervan niettemin toch een mededelingsplicht zou moeten worden aangenomen zijn verder niet aangevoerd of zijn onvoldoende onderbouwd. (rov. 3.16.3)

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt onder meer dat het oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van art. 7:15 BW. Volgens het onderdeel houdt het relevante bestemmingsplan – anders dan over het algemeen het geval is bij bestemmingsplannen – een ‘bijzondere publiekrechtelijke last of beperking’ in als bedoeld in HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:159 (Portsight). Het gaat hier immers om een publiekrechtelijke last of beperking die de verkochte zaak in het bijzonder betreft en die speciaal voor het verkochte is geschreven, aldus het onderdeel.
3.2
Deze klacht faalt. Zoals is overwogen in HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:159 (Portsight) [3] bestaat er geen goede grond om art. 7:15 lid 1 BW van toepassing te achten indien de lasten of beperkingen voortvloeien uit publiekrechtelijke besluiten van algemene strekking, zoals beleidsregels, verordeningen of bestemmingsplannen. Mede met het oog op de rechtszekerheid en de hanteerbaarheid van art. 7:15 lid 1 BW moet aangenomen worden dat slechts sprake is van een bijzondere publiekrechtelijke last of beperking, indien deze haar grondslag vindt in een specifiek (mede) tot (een rechtsvoorganger van) de rechthebbende van de desbetreffende zaak gericht besluit. Anders dan het middel verdedigt, bestaat er onvoldoende reden in dit verband een uitzondering te maken voor een bestemmingsplan dat de verkochte zaak in het bijzonder betreft. Ook een dergelijk bestemmingsplan is immers geen tot de rechthebbende van de zaak gericht besluit en is door publicatie eenvoudig kenbaar voor derden. Een uitzondering zou bovendien al snel kunnen leiden tot afbakeningsproblemen. De belangen van de koper kunnen in voorkomend geval worden beschermd door de mogelijkheid de verkoper aan te spreken op grond van dwaling (art. 6:228 BW) of non-conformiteit (art. 7:17 BW).
3.3
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [Groep A] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [de verkopers] begroot op € 355,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, H.M. Wattendorff, A.E.B. ter Heide, S.J. Schaafsma en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
5 april 2024.

Voetnoten

1.Rechtbank Limburg 9 juni 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:4766.
2.Gerechtshof 's-Hertogenbosch 25 oktober 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3696.
3.Zie ook HR 16 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2885 (Woonboerderij), rov. 3.3 en 3.4.