ECLI:NL:HR:2024:434

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
22/02958
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake belastingaanslagen en boetebeschikking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2013 en 2014, alsook de boetebeschikking voor het jaar 2014 en de beschikkingen inzake belastingrente. De Hoge Raad heeft de eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 14 juni 2022 vernietigd, maar enkel voor wat betreft de hoogte van de boete die door het Hof was vastgesteld. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak, en dat er geen noodzaak was om de motivering van dit oordeel verder uit te leggen.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure, maar heeft geen vergoeding voor immateriële schade toegekend, omdat belanghebbende hier niet om had verzocht. Wel heeft de Hoge Raad besloten om de boete, die meer dan € 1.000 bedroeg, met 10 procent te verminderen als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/02958
Datum15 maart 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 14 juni 2022, nrs. 21/00519 en 21/00520 [1] , betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2013 en 2014 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij voor het jaar 2014 gegeven boetebeschikking, de voor de jaren 2013 en 2014 opgelegde aanslagen in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, en de voor elk van beide jaren gegeven beschikkingen inzake belastingrente.

1.Het eerste geding in cassatie

Bij arrest van de Hoge Raad van 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1154, is vernietigd de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 29 oktober 2020, nrs. BK-20/00486 en BK-20/00487 [2] , met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2.Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door R. Zilver, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

3.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure

4.1
In deze zaak die een tweede geding in cassatie betreft, is beroep in cassatie ingesteld op 29 juli 2022. Het tijdsverloop sindsdien tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, levert wat het geding in cassatie betreft een overschrijding op van de redelijke termijn met meer dan zes maanden maar niet meer dan twaalf maanden.
4.2
Wat betreft de opgelegde aanslagen en gegeven beschikkingen inzake belastingrente leidt dit niet tot toekenning van een vergoeding voor immateriële schade, omdat belanghebbende daar niet om heeft verzocht.
4.3
Wat betreft de boetebeschikking die de Inspecteur heeft gegeven bij de aan belanghebbende voor het jaar 2014 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen geldt het volgende. Deze boete zoals vastgesteld door het Hof, beloopt meer dan € 1.000. De Hoge Raad ziet om die reden aanleiding om aan de overschrijding van de redelijke termijn in deze cassatiefase gevolgen te verbinden en zal de boete zoals vastgesteld door het Hof, verder verminderen met 10 procent. [3]

5.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof maar uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de hoogte van de hiervoor in 4.3 bedoelde boete, en
- vermindert die boete zoals vastgesteld door het Hof, met 10 procent.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2024.

Voetnoten

3.Vgl. HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0191, rechtsoverweging 4.2.3.