ECLI:NL:HR:2024:434
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake belastingaanslagen en boetebeschikking
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2013 en 2014, alsook de boetebeschikking voor het jaar 2014 en de beschikkingen inzake belastingrente. De Hoge Raad heeft de eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 14 juni 2022 vernietigd, maar enkel voor wat betreft de hoogte van de boete die door het Hof was vastgesteld. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak, en dat er geen noodzaak was om de motivering van dit oordeel verder uit te leggen.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure, maar heeft geen vergoeding voor immateriële schade toegekend, omdat belanghebbende hier niet om had verzocht. Wel heeft de Hoge Raad besloten om de boete, die meer dan € 1.000 bedroeg, met 10 procent te verminderen als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.