ECLI:NL:HR:2024:1882
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over belastingheffing in box 3 en de waardering van onroerende zaken en niet-gerealiseerde vermogenswinsten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door zowel belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de belastingheffing in box 3 voor de jaren 2017 tot en met 2019, waarbij belanghebbende aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen had ontvangen. Belanghebbende betoogde dat de heffing over zijn vermogen in box 3, waaronder een uitkering wegens overlijdensschade en een tweede woning, in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Eerste Protocol (EP). Het Gerechtshof Den Haag had eerder de klachten van belanghebbende verworpen, maar de Hoge Raad oordeelde dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De Hoge Raad oordeelde dat de waardeverandering van de vermogensbestanddelen in box 3 opnieuw moest worden vastgesteld door het verwijzingshof. De Hoge Raad verklaarde het principale en incidentele beroep van belanghebbende ongegrond, maar het beroep van de Staatssecretaris gegrond, en verwees de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.