ECLI:NL:HR:2024:1878
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de waardering van natuurterreinen en belastingheffing in box 3
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door zowel de belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de aanslagen inkomstenbelasting die aan de belanghebbende zijn opgelegd voor de jaren 2012 tot en met 2017, met betrekking tot de waardering van een natuurterrein, [polder A]. De belanghebbende betoogde dat alle gronden in [polder A] als natuurterreinen moeten worden aangemerkt, wat zou leiden tot een vrijstelling van belasting. Het Hof had echter geoordeeld dat het feitelijk gebruik van de grond bepalend is voor de kwalificatie als natuurterrein, en dat de waarde van de grond voor de jaren 2012 tot en met 2016 te laag was vastgesteld door de Inspecteur.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld en geconcludeerd dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om te onderzoeken of het werkelijke rendement van het vermogen van de belanghebbende in box 3 in 2017 lager was dan het forfaitaire rendement dat bij het opleggen van de aanslag in aanmerking was genomen. De Hoge Raad heeft daarbij opgemerkt dat de stelplicht en bewijslast met betrekking tot het werkelijke rendement op de belanghebbende rusten. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de belastingheffing in box 3 en de waardering van natuurterreinen.