ECLI:NL:HR:2024:1717

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
24/03697
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen leden van de Hoge Raad in belastingzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2024 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker in verband met zijn beroep in cassatie in belastingzaken. De verzoeker had eerder beroep ingesteld in vier verschillende zaken, die bij de belastingkamer van de Hoge Raad waren ingeschreven. Op 4 oktober 2024 zou uitspraak worden gedaan in deze zaken, en de leden van de Hoge Raad die de uitspraak zouden doen, waren J.A.R. van Eijsden, M.W.C. Feteris en A.E.H. van der Voort Maarschalk. Op 3 oktober 2024 heeft de verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen deze raadsheren, omdat hij meende dat hun onpartijdigheid in het geding was.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 oktober 2024 heeft de verzoeker zijn bezwaren toegelicht, waarbij hij zich baseerde op organisatorische en procedurele bezwaren, alsook op het feit dat er niet was gereageerd op zijn verzoeken in de hoofdzaak. De advocaat-generaal W.L. Valk heeft tijdens deze behandeling aangegeven af te zien van het nemen van een conclusie. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling van het wrakingsverzoek vastgesteld dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren.

De Hoge Raad concludeerde dat de bezwaren van de verzoeker niet voldoende waren om te concluderen dat de betrokken raadsheren vooringenomen waren of dat er een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestond. De Hoge Raad heeft het wrakingsverzoek dan ook afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door de vicepresident V. van den Brink, samen met de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock, en de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter was aanwezig.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
VIERDE KAMER
Nummer24/03697
Datum22 november 2024
BESLISSING
in de zaak van
[verzoeker] te [plaats] (hierna: verzoeker)
betreffende het door verzoeker ingediende verzoek tot wraking van de hierna te noemen leden van de Hoge Raad.

1.De procedure

1.1
Verzoeker heeft beroep in cassatie ingesteld in de zaken die bij de belastingkamer van de Hoge Raad zijn ingeschreven onder nummers 22/04461, 22/04466, 22/04317 en 24/01726. Bij berichten van 26 september 2024 is aan verzoeker meegedeeld dat op 4 oktober 2024 in de hiervoor genoemde zaken uitspraak zal worden gedaan. Tevens is daarin meegedeeld dat de beslissing wordt genomen door de leden van de Hoge Raad J.A.R. van Eijsden, M.W.C. Feteris en A.E.H. van der Voort Maarschalk.
1.2
Bij op 3 oktober 2024 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen brief heeft verzoeker de wraking verzocht van de hiervoor in 1.1 vermelde leden van de Hoge Raad. De leden van de Hoge Raad tegen wie dit wrakingsverzoek is gericht, hebben meegedeeld dat zij niet in de wraking berusten en dat zij afzien van de mogelijkheid te worden gehoord.
1.3
Op 21 oktober 2024 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Tijdens deze mondelinge behandeling heeft verzoeker het verzoek toegelicht aan de hand van een pleitnota. De advocaat-generaal W.L. Valk heeft tijdens deze behandeling desgevraagd meegedeeld af te zien van het nemen van een conclusie. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

2.Beoordeling van het wrakingsverzoek

2.1
Op grond van artikel 8:15 Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 29 AWR is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken.
2.2
Bij de behandeling van het verzoek tot wraking moet worden vooropgesteld dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. [1]
2.3
Verzoeker legt aan zijn wrakingsverzoek bezwaren van organisatorische en procedurele aard en van algemene strekking ten grondslag. Daarnaast voert verzoeker aan dat niet is gereageerd op diverse verzoeken van zijn kant in de hoofdzaak. Daarop moet volgens hem eerst worden beslist alvorens uitspraak kan worden gedaan.
2.4
De in 2.3 genoemde bezwaren kunnen naar hun aard niet tot de conclusie leiden dat de betrokken raadsheren (ten aanzien van verzoeker) vooringenomen zijn en evenmin dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat. Verzoeker heeft voorts geen enkel argument aangevoerd dat specifiek betrekking heeft op de raadsheren van wie hij de wraking verzoekt. Gelet hierop wijst de Hoge Raad het verzoek tot wraking af.

3.Beslissing

De Hoge Raad wijst het verzoek tot wraking van J.A.R. van Eijsden, M.W.C. Feteris en A.E.H. van der Voort Maarschalk af.
Deze beslissing is gegeven door de vicepresident V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2024.

Voetnoten

1.Zie bijv. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770, rechtsoverweging 4.2.1.